ECLI:NL:RBDHA:2024:4485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om hoger militair invaliditeitspensioen na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een hoger militair invaliditeitspensioen aanvroeg, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser ontving al een militair invaliditeitspensioen op basis van een mate van invaliditeit van 75%. Hij verzocht om een hoger pensioen omdat zijn klachten, waaronder pijn in de knieën, heup en rug, waren verergerd. Eiser stelde dat hij veel hinder ondervond bij het lopen en staan, en dat hij als gevolg van medicatie diabetes type 2 had ontwikkeld. De rechtbank behandelde het beroep op 5 maart 2024, waarbij eiser werd vergezeld door zijn echtgenote en zoon, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek, uitgevoerd door de primaire verzekeringsarts R.G. Goedhard, zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische informatie was die de stelling van eiser ondersteunde dat zijn situatie was verslechterd. Eiser had geen bewijs geleverd dat de door hem genoemde aandoeningen als bijwerking van de voorgeschreven medicatie voorkwamen. De rechtbank stelde vast dat de begrippen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit niet hetzelfde zijn en dat eiser onvoldoende had onderbouwd waarom de reactie van verweerder niet juist of toereikend was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.M. Souren).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een hoger militair invaliditeitspensioen afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser ontvangt een militair invaliditeitspensioen, gebaseerd op een mate van invaliditeit van 75%. Verweerder heeft ten aanzien van fysieke klachten aan onder meer de knieën dienstverband aanvaard.
2. Eiser heeft op 3 mei 2021 een hoger militair invaliditeitspensioen aangevraagd, omdat de klachten die hebben geleid tot toekenning van een militair invaliditeitspensioen zijn verergerd. Als toelichting heeft hij vermeld dat hij veel hinder heeft bij het lopen en staan en dat continu pijn aanwezig is van de knie, heup en rug. Verder heeft hij vermeld dat als gevolg van medicatie diabetes type 2 is ontstaan. Tot slot heeft eiser vermeld dat hij veel vermoeidheidsklachten ervaart
3. Verzekeringsarts R.G. Goedhard (hierna: de primaire verzekeringsarts) heeft naar aanleiding van de aanvraag een dossierstudie verricht en eiser gedurende ruim 2,5 uur op een spreekuur onderzocht. In het rapport van dit onderzoek van 12 april 2022 heeft de primaire verzekeringsarts vermeld dat hij vooraf met eiser is overeengekomen hem niet uitvoerig lichamelijk te gaan onderzoeken omdat dit een reactie van de dystrofie zou kunnen uitlokken. Ten aanzien van psychi(atri)sch onderzoek heeft hij vermeld dat er geen aanwijzingen zijn voor psychiatrisch lijden.
4. Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit is eiser gehoord op een hoorzitting waarbij (bezwaar)verzekeringsarts I.P.L. Koperberg (hierna: de (bezwaar)verzekeringsarts aanwezig was.
Wat heeft verweerder besloten?
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aandoeningen waarvoor dienstverband is aanvaard onveranderd een mate van invaliditeit van 75% veroorzaken. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het commentaar van de (bezwaar)verzekeringsarts van 28 september 2022.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de verergering van zijn invaliditeit waarvoor reeds dienstverband is aangenomen. Het medisch onderzoek is volgens hem niet zorgvuldig uitgevoerd. Naar eisers stellige overtuiging klopt het niet dat zijn medische situatie onveranderd is gebleven. Als gevolg van sterke pijnmedicatie heeft er een grote gewichtstoename plaatsgevonden met onder andere diabetes als gevolg. Verder voelt eiser zich onheus bejegend tijdens het medisch onderzoek.
Tot slot merkt eiser op dat verweerder ten onrechte geen besluit over de aanvraag vervoersvoorziening heeft genomen.
Het oordeel van de rechtbank
7.1.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij voor de vervoersvoorziening een nieuwe aanvraag zal indienen. Verweerder heeft daarop meegegeven dat eiser dat via zijn zorg coördinator dient te laten lopen. Deze beroepszaak zal zich daarom beperken tot eisers verzoek tot een hoger invaliditeitspensioen.
7.2.
Gelet op de onderzoeksactiviteiten van de primaire verzekeringsarts en de (bezwaar)verzekeringsarts ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Uit het farmacotherapeutisch kompas bleken de door eiser genoemde aandoeningen niet voor te komen als bijwerking van de medicatie die eiser voorgeschreven kreeg als pijnstilling voor zijn dienstverbandaandoening. Eiser heeft geen medisch objectieve informatie overgelegd waaruit blijkt dat het onderzoek niet goed gedaan is. Dat eiser de stellige overtuiging heeft dat zijn medische situatie als gevolg van de dienstverbandaandoening is verslechterd, is daartoe onvoldoende.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij volhard in zijn stelling dat hij graag zijn afkeuring bij het UWV ziet meewegen bij zijn aanvraag om een hoger militair invaliditeitspensioen. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op deze grond. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom die reactie van verweerder niet juist of niet toereikend is. Dat heeft eiser niet gedaan, zodat deze beroepsgrond niet kan slagen. Overigens is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de begrippen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit niet hetzelfde zijn.
7.3
Met betrekking tot het gevoel van eiser dat hij zich onheus bejegend voelt overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser geen verwijten gemaakt worden over de toedracht van het dienstongeval. Zoals ter zitting besproken was aan eiser geen militair invaliditeitspensioen toegekend als verweerder van oordeel was dat sprake was van schuld of eigen toedoen bij het dienstongeval. De al dan niet geplaatste opmerking van de primaire verzekeringsarts dat een mate van invaliditeit van 75% al erg hoog was ten opzichte van anderen acht de rechtbank niet getuigen van onheuse bejegening maar eerder als een constatering van feiten. Hoewel de rechtbank begrijpt dat deze opmerkingen eiser zwaar vallen, geven zij geen aanleiding om het besluit onrechtmatig te achten.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.