ECLI:NL:RBDHA:2024:4509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/2187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling NOW-1 en terugvordering teveel betaalde voorschot door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW-1 regeling, maar het Uwv had bij besluit van 27 juli 2022 deze tegemoetkoming op nihil vastgesteld en een terugvordering van een teveel betaald voorschot van € 2.154.594,- opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 februari 2022.

Tijdens de zitting op 24 januari 2024 heeft eiseres betoogd dat het Uwv ten onrechte de omzetdaling op groepsniveau heeft vastgesteld, in plaats van op het niveau van de ondernemingen met SV-loon binnen de As Adventure Groep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de motivering van het bestreden besluit heeft willen wijzigen, maar dat deze wijziging niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat de grondslag van de motivering niet duidelijk was en niet in het bestreden besluit was opgenomen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,- en moet het griffierecht van € 50,- aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. J. Rosendahl
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
gemachtigden: M.A. Brouwer en mr. J.J. Grasmeijer.

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 27 juli 2022 (het primaire besluit) de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) op nihil vastgesteld en het volgens verweerder teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 2.154.594,- van eiseres teruggevorderd. Het bezwaar van eiseres is bij besluit van 7 februari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en zijn kantoorgenoten [naam 1] en [naam 2] en door [naam 3] , financieel directeur van [eiseres] B.V.. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

4.1
Namens eiseres is op 6 april 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 ingediend. Op grond van deze aanvraag heeft verweerder het primaire besluit genomen. In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven: “
Na beoordeling van uw gegevens blijkt dat u niet aan alle eisen voldoet voor een tegemoetkoming. Dat betekent dat wij uw aanvraag moeten afwijzen.”
4.2
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 3 december 2020 [1] , op het standpunt gesteld dat de wetgever op basis van het solidariteitsbeginsel bewust heeft gekozen voor een ruime definitie van het groepsbegrip in de NOW-1. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de NOW-1 valt onder het groepsbegrip zowel als de dochtermaatschappij van artikel 2:24a van het Burgerlijk Wetboek (BW) als de groepsmaatschappij van artikel 2:24b van het BW.
AS Adventure Group is in Nederland actief onder de naam van eiseres en PAI Partners heeft een meerderheidsbelang in AS Adventure Group. Daarom is tussen PAI Partners en eiseres sprake van een moeder-dochterrelatie in de zin van artikel 2:24a van het BW en maakt eiseres voor de NOW-1 onderdeel uit van PAI Partners. Ook uit de accontantsprotocollen volgt dat een moeder-dochterrelatie in de zin van artikel 2:24a van het BW onder het groepsbegrip van de NOW-1 valt. De criteria van economische eenheid en centrale leiding zijn niet relevant bij de toepassing van artikel 2:24a van het BW, omdat ze zien op de vraag of sprake is van een groepsmaatschappij in de zin van artikel 2:24b van het BW. Bij de NOW-1 wordt van een breder groepsbegrip dan in het jaarrekeningenrecht uitgegaan, omdat daarin een moeder-dochterrelatie niet geconsolideerd behoeft te worden. Nu sprake is van een moeder-dochterrelatie ten opzicht van PAI Partners maakt eiseres dus, anders dan eiseres meent, wel onderdeel uit van PAI Partners. Van strijd met het zorgvuldigheids-, rechtszekerheids-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel is volgens verweerder voorts geen sprake.
5. Eiseres betoogt in beroep dat verweerder ten onrechte de definitieve tegemoetkoming op nihil heeft vastgesteld. Eiseres voert aan dat verweerder de omzetdaling van eiseres ten onrechte op groepsniveau met PAI Partners heeft vastgesteld. Verweerder had de omzetdaling moeten vaststellen aan de hand van de omzetdaling van alleen de ondernemingen met SV-loon in Nederland binnen de As Adventure Groep.
6. Ter zitting heeft verweerder, naar aanleiding van het pleidooi van eiseres, desgevraagd bevestigd dat voor de motivering van de bestreden beschikking niet van belang is dat eiseres bij haar aanvraag naar het inzicht van verweerder een onjuiste interpretatie van het groepsbegrip, althans uitleg van de artikel 2:24a en b van het BW, heeft gehanteerd, maar dat aan het bestreden besluit ten grondslag wordt gelegd dat een goedkeurende verklaring van een accountant ontbreekt.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven de motivering van het bestreden besluit te willen wijzigen. Verweerder heeft het bestreden besluit niet willen intrekken. De grondslag van het bestreden besluit moet, naar de rechtbank begrijpt, thans worden gezocht in het ontbreken van een goedkeurende accountantsverklaring. Daarbij merkt de rechtbank op dat kennelijk de gehele passage over de uitleg van het groepsbegrip – zoals onder randnummer 4.2 aangehaald - niet bedoeld is als motivering van het bestreden besluit, maar slechts als behandeling van de bezwaargronden.
7.2
De rechtbank stelt vast dat de thans gegeven motivering niet blijkt uit het bestreden besluit. Dat in het bestreden besluit als grondslag ook artikel 13 van de NOW-1 wordt genoemd doet daar niet aan af. Deze summiere verwijzing is voor deze motivering onvoldoende. Zoals ter zitting besproken trekt de rechtbank in dat licht de conclusie dat verweerder de motivering niet meer handhaaft en dat daarom het bestreden besluit een voldoende motivering ontbeert. Het beroep is mitsdien gegrond. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.
7.3
De rechtbank merkt daarbij op dat het beroep ongeveer twee jaar geleden is ingesteld middels een uitvoerig beroepschrift en het belang aanzienlijk is, zodat een ingrijpende wijziging van de motivering als verweerder thans voor ogen heeft, niet eerst ter zitting kan plaatsvinden en ook overigens in strijd is met de goede procesorde.
8. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard, onder veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen.
9. De rechtbank zal niet vooruitlopen op de door eiseres opgeworpen vraag of verweerder naar de afkeurende verklaring kan verwijzen dan wel zelf een uitleg moet geven van artikel 6, vijfde lid, van de NOW-1, waarnaar een accountant zich dan heeft te richten. Gelet op het verhandelde ter zitting geeft de rechtbank verweerder wel in overweging om, voor zover de nieuwe beslissing op bezwaar zou rusten op het ontbreken van een goedkeurende accountantsverklaring, op dit punt in te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Kamerstukken 2020/2021, 35 420, nr. 199.