ECLI:NL:RBDHA:2024:4578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL24.447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod opgelegd aan eiser door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 3 januari 2024, waarbij hem een inreisverbod van twee jaar was opgelegd. Eiser was het niet eens met dit besluit en voerde aan dat hij op 26 februari 2024 voor de politierechter moest verschijnen, en dat het inreisverbod hem belemmerde om deze zitting bij te wonen. Hij stelde dat dit in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat het besluit in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende belang had bij de behandeling van zijn beroep, omdat hij met het beroep de vernietiging van het inreisverbod kon bewerkstelligen. De rechtbank volgde het verzoek van verweerder om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren niet, omdat eiser de mogelijkheid had om het inreisverbod op te heffen om de zitting bij te wonen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het inreisverbod terecht was opgelegd op basis van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeerde dat verweerder geen belangen hoefde af te wegen en dat er geen strijd was met artikel 6 van het EVRM. Het beroep tegen de oplegging van het inreisverbod werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.447

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Procesverloop

1. Bij besluit van 3 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder een inreisverbod opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
2. Bij besluit van 3 januari 2024 heeft verweerder eiser een inreisverbod van 2 jaar opgelegd. Op 12 januari 2024 is eiser uitgezet en naar Istanboel gevlogen.
Wat vindt eiser?
2.1.
Eiser is het niet eens met het inreisverbod. Hij voert aan dat hij op 26 februari 2024 voor de politierechter moet verschijnen. Deze zitting wil hij graag bijwonen. Door de oplegging van het inreisverbod wordt dit recht hem in strijd met artikel 6 van het EVRM [1] onthouden. Verder heeft eiser aangegeven dat het besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en een evenwichtige belangenafweging.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
3. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiser kan immers met dit beroep bereiken wat hij wil, namelijk vernietiging van het inreisverbod. Dit is ook feitelijk voor hem van betekenis, omdat hij bij vernietiging van het inreisverbod weer Nederland in zou kunnen reizen. [2] Daarnaast is ter zitting aangegeven dat de politierechter de zitting van 26 februari 2024 heeft verdaagd en dat het Openbaar Ministerie ervoor moet zorgen dat eiser de politierechterzitting bij kan wonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom voldoende belang bij de behandeling van zijn beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het inreisverbod opgelegd. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 was verweerder verplicht om het inreisverbod uit te vaardigen. Verweerder heeft daarom ook geen belangen hoeven afwegen. Daarnaast heeft verweerder in de wens van eiser om de politierechterzitting bij te wonen geen aanleiding hoeven zien om van oplegging van het inreisverbod af te zien. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser om (tijdelijke) opheffing van het inreisverbod kan vragen om de zitting bij te wonen. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is daarom geen sprake. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat een dergelijk verzoek ook al is ingediend en op 28 februari 2024 door verweerder is afgewezen. Verweerder heeft ook aangegeven niet bekend te zijn met de aanhouding van de strafzaak door de politierechter. Wat daar verder ook van zij, die procedure valt buiten de omvang van dit geding.
4.1.
Verder oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarvoor is deze stelling onvoldoende concreet. Ook ter zitting is deze beroepsgrond niet nader geconcretiseerd, anders dan dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met artikel 6 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder rechtsoverweging 4. is overwogen.
5. Het beroep tegen de oplegging van het inreisverbod is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.Zie voor het beoordelingskader van procesbelang de uitspraak van 24 april 2023 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State,