ECLI:NL:RBDHA:2024:4676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL24.7330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en internationale verplichtingen van Duitsland

Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van de eiser dat hij en zijn partner in Moldavië geen medische behandeling zouden krijgen, niet voldoende was om te concluderen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat er een reëel risico bestond op een behandeling in strijd met de mensenrechten bij overdracht naar Duitsland, wat hij niet had gedaan. De staatssecretaris had terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast, wat inhoudt dat lidstaten mogen vertrouwen op de naleving van internationale verplichtingen door andere lidstaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7330

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
5. Eiser voert aan dat hij en zijn partner door Duitsland uit het Schengengebied verwijderd zullen worden. Hierbij wijst eiser op het terugkeerbesluit dat blijkt uit het SIS-signaleringssysteem. Volgens eiser zullen hij en zijn partner geen (toereikende) medische behandeling in Moldavië krijgen vanwege discriminatie jegens zigeuners.
5.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Daarbij heeft hij verwezen naar het Jawo-arrest, [3] waar volgens de staatssecretaris uit volgt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU-Handvest. De staatssecretaris is tot de conclusie gekomen dat eiser hierin niet is geslaagd. Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook van toepassing zijn op de asielprocedure in Duitsland. Het is aan eiser om bij voorkomende problemen te klagen bij de autoriteiten van Duitsland, waarbij volgens de staatssecretaris niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan.
5.3.
Eiser is hierin niet geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele stelling van eiser dat hij en zijn partner uit het Schengengebied verwijderd zullen worden en in Moldavië geen medische behandeling zullen krijgen vanwege hun etniciteit, niet voldoende voor de conclusie dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank volgt de motivering van de staatssecretaris dat de asielrichtlijnen ook van toepassing zijn in Duitsland en dat eiser bij voorkomende problemen kan klagen bij de autoriteiten in Duitsland. Dat dit niet mogelijk zou zijn, heeft eiser niet gesteld noch onderbouwd. De enkele omstandigheid dat eiser en zijn partner geen vergunning hebben gekregen in Duitsland, maakt niet dat Duitsland zich niet aan de internationale verplichtingen houdt dan wel dat er bij overdracht aan Duitsland sprake is van (indirect) refoulement. De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt.
Moet toepassing worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Verder stelt eiser dat zijn partner zwanger is en op het punt van bevallen staat. Een medische verklaring daartoe hebben zij tot op heden nog niet ontvangen.
6.1.
De staatssecretaris heeft overwogen dat de zwangerschap van eisers partner geen aanleiding geeft voor toepassing aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat ervan wordt uitgegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn en niet is gebleken dat Nederland het meest geschikte land is om de partner van eiser te behandelen. De omstandigheid dat de partner van eiser vanwege de zwangerschap niet naar Duitsland kan reizen staat volgens de staatssecretaris niet ter beoordeling in deze procedure, omdat daar pas aan wordt toegekomen bij de voorbereiding van een overdracht aan Duitsland. Daarbij heeft de staatssecretaris opgemerkt dat de Duitse autoriteiten voor de overdracht geïnformeerd kunnen worden over eventuele bijzondere medische behoeften, indien daarvoor toestemming wordt gegeven door eiser dan wel zijn partner.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op grond van de gestelde zwangerschap van de partner van eiser de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Het uitgangspunt is dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd, alleen al omdat hij niet heeft geconcretiseerd noch onderbouwd dat de benodigde medische voorzieningen niet beschikbaar zijn voor hem of zijn partner in Duitsland. De omstandigheid dat de partner van eiser mogelijk snel zal bevallen, maakt ook niet dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit geldt ook voor het verzoek om voorlopige voorziening, zaaknummer NL24.7331.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Hof van Justitie 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.