Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Libische nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de te toetsen bewaringsmaatregel eerder beoordeeld. Uit de uitspraak van 15 februari 2024 (NL24.3355, niet gepubliceerd maar bij eiser en zijn gemachtigde bekend) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Het onderzoek in die zaak is gesloten op
13 februari 2024. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring vanaf 13 februari 2024.
3. De rechtbank heeft verweerder na ontvangst van de voortgangsrapportage en gelet op het korte tijdsbestek waarin de rechtbank ook een (eerste) ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek moet verrichten, voorafgaand aan de ontvangst van de beroepsgronden verzocht om een nadere toelichting te geven. De rechtbank heeft verweerder verzocht om aan te geven op welke grondslag de (voortduring van de tenuitvoerlegging van de) maatregel thans is gebaseerd. In de M120 is namelijk vermeld dat de maatregel is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, maar tegelijkertijd is vermeld dat de asielaanvraag van eiser is afgewezen en dat uitzettingshandelingen worden verricht.
4. Eiser heeft zich bij het indienen van het volgberoep op het standpunt gesteld dat “hij
medisch gezien niet langer in staat is om de bewaring vol te houden en dat een lichter middel
voorhanden is.” Eiser heeft de medische dienst van het DTC verzocht om een uitdraai van zijn medische gegevens. In de gronden van beroep heeft eiser deze uitdraai met daarin zijn medische informatie zoals bekend bij het DTC en opgemaakt op 4 maart 2024 overgelegd en aangegeven dat hieruit volgt dat hij kwetsbaar is. Eiser stelt dat de lange duur van de maatregel onevenredig is en dat volstaan kan worden met het opleggen van een meldplicht en dat eiser er belang bij heeft om in Nederland te blijven omdat zijn asielprocedure nog niet is afgerond. Eiser heeft tot slot gesteld dat er geen uitzettingshandelingen verricht hadden mogen worden omdat de asielprocedure nog niet is afgerond.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat de bewaringsmaatregel op de juiste grondslag voortduurt. De rechtbank heeft na ontvangst van de voortgangsrapportage verweerder om een nadere toelichting gevraagd omdat eiser op 30 januari 2024 op de zogenoemde asielgrondslag in bewaring is gesteld en in de M120 is vermeld dat op 19 februari 2024 met eiser is gesproken naar aanleiding van de afwijzing van zijn asielaanvraag. In het volgberoepdossier wordt door verweerder doorgaans de bewaringsmaatregel niet toegevoegd. Indien het eerste beroep van de vreemdeling door deze zittingsplaats is beoordeeld, kan de rechtbank wel kennis nemen van dat eerdere dossier en dus ook van de maatregel. De rechtbank kan echter geen kennisnemen van een nadien genomen besluit waarbij de asielaanvraag van een in bewaring gestelde vreemdeling is afgewezen. De rechtbank kon op grond van het volgberoepdossier dus niet nagaan of de maatregel had moeten worden omgezet naar een maatregel ter fine van uitzetting en dus naar een maatregel op de Terugkeerrichtlijngrondslag. Verweerder heeft in de voortgangsrapportage wel aangegeven dat uitzettingshandelingen worden verricht. Indien de maatregel ten onrechte niet zou zijn omgezet, had de rechtbank tot onmiddellijke opheffing van de maatregel en tot onmiddellijke invrijheidstelling van eiser moeten overgaan. Indien verweerder uitzettingshandelingen verricht terwijl eiser op de asielgrondslag in bewaring wordt gehouden, kan dit onder omstandigheden meebrengen dat de voortduring van de maatregel niet langer rechtmatig is.
7. In de reactie op de vragen van de rechtbank heeft verweerder aangegeven dat de bewaring op deze grondslag is verlengd met maximaal drie maanden en dat hij daartoe bevoegd is. Verweerder heeft bij deze reactie de beschikking van 17 februari 2024 gevoegd. In deze beschikking is de asielaanvraag van eiser van 8 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond en is vermeld dat het reeds op 20 oktober 2023 opgelegde terugkeerbesluit en het op die datum uitgevaardigde inreisverbod van kracht blijven. Tevens is bepaald dat de vreemdelingenbewaring met ten hoogste drie maanden wordt verlengd en dat deze verlenging is gebaseerd op artikel 59b, derde lid, Vw en noodzakelijk is omdat er nog onderzoek nodig is naar de identiteit en nationaliteit. De rechtbank overweegt dat verweerder bevoegd is om de maatregel op deze grondslag te laten voortduren en dat verweerder dit ook in de beschikking van 8 januari 2024 deugdelijk heeft gemotiveerd. Ten tijde van het nemen van deze beschikking had eiser wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over onder meer zijn nationaliteit. Eiser heeft aanvankelijk verklaard de Marokkaanse nationaliteit te hebben en heeft daarna verklaard dat zijn vader de Libische nationaliteit heeft en zijn moeder de Algerijnse nationaliteit heeft. Verweerder heeft in de beschikking gemotiveerd dat hij niet geloofwaardig acht dat eiser de Libische nationaliteit heeft en heeft tevens de terugkeerverplichting gewijzigd in die zin dat Algerije en Marokko als land van bestemming worden aangemerkt en de terugkeerverplichting niet langer ziet op Libië. Omdat de asielaanvraag van eiser is afgewezen, eiser geen rechtmatig verblijf heeft en eiser geen gevolg heeft gegeven aan de reeds vaststaande terugkeerverplichting, is verweerder gehouden om het terugkeerbesluit ten uitvoer te leggen. Verweerder dient om eiser te kunnen uitzetten allereerst zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van eiser. Verweerder is dan ook, gelet op de concrete feiten en omstandigheden en zoals deugdelijk gemotiveerd, bevoegd om de maatregel op deze grondslag te verlengen en te laten voortduren om het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit te kunnen voortzetten.
8. De beroepsgrond dat er geen uitzettingshandelingen mogen worden verricht slaagt niet. Verweerder heeft beoordeeld dat eiser geen bescherming behoeft zodat verweerder, in beginsel, contact op kan nemen met de autoriteiten in het land van herkomst van eiser om vervangende reisdocumenten te verkrijgen. In dit geval acht verweerder de door eiser gestelde Libische nationaliteit niet geloofwaardig en heeft verweerder in zijn afwijzende besluit Algerije en Marokko als landen van bestemming vermeld. Het vereiste om in een terugkeerbesluit een land van bescherming te vermelden is gelegen in de rechtsbescherming van de vreemdeling. De vreemdeling dient te weten op welk land de uitzettingshandelingen zijn gericht zodat hij argumenten kan aandragen om zich te verweren tegen een gedwongen vertrek naar het betreffende derde land. Eiser is in de gelegenheid om dit te doen, zodat is voldaan aan het verdedigingsbeginsel. Eiser heeft niet gesteld te vrezen bij vertrek naar Algerije en stelt ook niet dat hij in Algerije eerder een 3 EVRM-schending heeft ondergaan. Eiser kiest er voor om geen verklaringen over Algerije af te leggen en om niet te verklaren dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en overigens geen identiteitsdocument aan te vragen. Verweerder is onder deze omstandigheden niet alleen bevoegd om na afwijzing van de asielaanvraag uitzettingshandelingen te verrichten, maar is daartoe uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn ook verplicht. Deze verplichting geldt te meer omdat eiser in bewaring is gesteld ter fine van uitzetting.
9. De voortduring van de maatregel is rechtsgeldig verlengd voor maximaal drie maanden. Ook gedurende deze verlengde bewaringstermijn dient verweerder voortvarend te werken aan het vertrek van eiser en zich ervan te blijven vergewissen of inmiddels kan en/of moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten en werkt in het geheel niet mee aan zijn vertrekproces zodat verweerder afhankelijk is van de informatieverstrekking van autoriteiten van derde landen waarvan eiser mogelijk de nationaliteit heeft. Verweerder heeft op 22 februari 2024 een lp aangevraagd bij de Algerijnse autoriteiten en kan in afwachting van een reactie van de Algerijnse autoriteiten geen concrete andere uitzettingshandelingen verrichten. Verweerder heeft op 19 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser gehouden om na te gaan wat zijn proceshouding is. Eiser heeft in dit gesprek verklaard dat hij (pas) gaat meewerken aan zijn vertrek als verweerder een reisdocument verkrijgt. Gelet op deze verklaring zal de rechtbank aan de omstandigheid dat er tussen 19 februari 2024 en 27 maart 2024, de datum dat de M120 is opgemaakt, geen nader vertrekgesprek heeft plaatsgevonden niet de conclusie verbinden dat de uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand wordt genomen. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat de rechtbank er van uitgaat dat verweerder wel met zekere regelmaat vertrekgesprekken blijft voeren met eiser om zich te vergwissen van de proceshouding van eiser en om na te gaan of er aanleiding is om alsnog te volstaan met de oplegging van een lichter middel. De omstandigheid dat eiser een sprekersbriefje kan invullen en zelf initiatief kan nemen indien hij de regievoerder wil spreken volstaat dus niet. Ook indien verweerder doende is de nationaliteit van eiser te onderzoeken en in afwachting is van de Algerijnse autoriteiten, zal verweerder dus regelmatig vertrekgesprekken met eiser moeten blijven voeren.
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Voor zover is bedoeld dat een lichter middel volstaat omdat eiser belang heeft om in Nederland te verblijven, acht de rechtbank dit standpunt onbegrijpelijk. In de maatregel is het onttrekkingsrisico gemotiveerd en overigens is de asielaanvraag van eiser reeds op 17 februari 2024 afgewezen. Eiser frustreert de uitzetting door wisselende verklaringen af te leggen over zijn nationaliteit. Dat met een lichter middel kan worden volstaan omdat het doel van de maatregel, het effectueren van de terugkeerplicht, kan worden bereikt zonder de maatregel op te leggen blijkt dus in het geheel niet uit eisers gedragingen. De rechtbank overweegt voorts dat in de zogenoemde SOEP-rapportage (Subjectief, Objectief, Evaluatie, Plan) van de medische dienst van het DTC is vermeld dat eiser wordt gepest en hij kwetsbaar is. In deze rapportage is ook vermeld welke hulp en medicatie eiser krijgt en dat eiser met name klachten in verband met ontwenningsverschijnselen ervaart. De rechtbank overweegt dat eiser in beroep niet heeft onderbouwd waarom de voortduring van de maatregel onevenredig bezwarend is. De enkele vermelding in de medische informatie dat eiser kwetsbaar is, is daartoe niet voldoende. De medische dienst heeft, zo blijkt uit de rapportage, oog voor deze kwetsbaarheid en uit de overgelegde medische informatie blijkt dat eiser na zijn medische intake bij de inkomst op zijn verzoek veelvuldig wordt gezien door zowel de arts, verpleegkundigen en sociaal-verpleegkundigen. Eiser heeft toegang tot medische zorg, deze zorg wordt ook verleend en uit de overgelegde informatie en uit de gronden van eiser blijkt niet dat de geboden zorg ontoereikend is. In de medische omstandigheden ziet de rechtbank thans geen aanleiding om de maatregel op te heffen of om verweerder op te dragen te volstaan met een lichter middel. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiser in het vertrekgesprek van 19 februari 2024 de regievoerder niet heeft geïnformeerd over zijn medische problemen. Indien eiser de regievoerder niet vertelt dat hij medische problemen heeft en dat het ondergaan van de maatregel hem zwaar valt, stelt eiser de regievoerder ook niet in staat om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Eiser heeft enkel aangegeven niet te zullen meewerken en het “grappig” te vinden dat er onduidelijkheid bestaat over zijn nationaliteit omdat hij wisselende verklaringen aflegt. De regievoerder dient eiser te informeren over de voortgang van het vertrekproces en zich van de houding en persoonlijke omstandigheden van eiser te vergewissen. De regievoerder is om te kunnen beoordelen of persoonlijke omstandigheden (inmiddels) aan de voortduring van de maatregel in de weg staan, in grote mate afhankelijk van de informatie die eiser verstrekt omdat de regievoerder geen toegang heeft tot het medische dossier van eiser. Indien eiser de regievoerder niet informeert over zijn medische en andere persoonlijke omstandigheden en/of de regievoerder geen inzage verleent in zijn medische dossier, maar enkel bij het indienen van een volgberoep zijn medische dossier overlegt, rust er op verweerder geen (eerdere) nadere motiveringsplicht waaruit blijkt waarom de maatregel onverkort is gehandhaafd. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel en dit ook niet nader behoefde te worden gemotiveerd door verweerder. Ook ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek door de rechtbank zijn er geen omstandigheden aangedragen of gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel.
12. De rechtbank overweegt tot slot dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Uit het dossier blijkt genoegzaam waarom verweerder Marokko en Algerije als mogelijke landen van bestemming heeft aangemerkt en waarom de uitzetting thans eerst op Algerije is gericht. Weliswaar zijn vertrekprocedures met Algerije als land van bestemming doorgaans langdurig en complex. In het algemeen ontbreekt zicht op uitzetting echter niet en in het geval van eiser zijn er vooralsnog geen indicaties dat dit anders is. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2967). Verweerder beschikt niet over een document dat de identiteit en de mogelijke Algerijnse nationaliteit van eiser onderbouwt en heeft de lp-aanvraag uitsluitend gebaseerd op de (actuele) verklaringen van eiser. Het is echter aan eiser om mee te werken aan zijn vertrek en tot die medewerkingsplicht hoort ook het verrichten van inspanningen om identiteitsdocumenten te verkrijgen. Zoals eerder overwogen werkt eiser niet mee aan zijn vertrek. Verweerder kan dus, behoudens het voeren van vertrekgesprekken, geen andere uitzettingshandelingen verrichten dan het aanvragen van een vervangend reisdocument op grond van de verklaringen van eiser en het afwachten op een reactie van de Algerijnse autoriteiten. Er is vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat geen nationaliteitsbevestiging en lp verkregen zullen worden. Zicht op uitzetting ontbreekt dus niet. 13. De rechtbank concludeert dat eiser in de te toetsen periode op de juiste grondslag in bewaring is gehouden. Verweerder heeft niet hoeven te volstaan met een lichter middel en hoeft dat thans ook niet. Verweerder werkt voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser, maar dient wel vertrekgesprekken te blijven voeren ook als eiser steeds blijk geeft geen enkele medewerking te zullen verlenen en verweerder geen andere uitzettingshandelingen kan verrichten. Zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt niet. Het beroep is ongegrond en de rechtbank heft de bewaringsmaatregel niet op. Eiser wordt dus niet in vrijheid gesteld. Gelet hierop zal de rechtbank geen proceskostenveroordeling uitspreken.
14. Beslist wordt als volgt.