ECLI:NL:RBDHA:2024:4822
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure afgewezen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 maart 2024, wordt het verzoek van de eiser om vergoeding van proceskosten afgewezen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend op 21 augustus 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van de eiser, die normaal gesproken zes maanden bedraagt, is verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 van kracht werd. Hierdoor eindigde de beslistermijn op 21 november 2023.
De eiser diende op 16 november 2023 een ingebrekestelling in, maar de rechtbank oordeelt dat deze prematuur was, aangezien de beslistermijn nog niet was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep. De rechtbank verwijst naar artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 maart 2024 en is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier I. Abdilahi. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze beslissing.