ECLI:NL:RBDHA:2024:4831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.11394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij werd gesteld dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser, een Poolse nationaliteit, heeft tegen het besluit van 14 maart 2024 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 27 maart 2024 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het beroep behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist, maar dat een belangrijke onderbouwing van de maatregel ontbrak in het dossier. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de overige gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat de maatregel niet effectief was, gezien zijn eerdere uitzettingen naar Polen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn keuze om illegaal terug te keren naar Nederland niet afdeed aan de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. R. de Mul, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11394

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kruk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de
plicht Nederland te verlaten blijkt en hij/zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de
daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij/zij geen gevolg zal geven aan zijn/haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet heeft betwist. Ten aanzien van zware grond 3i kan de rechtbank niet beoordelen of deze zware grond feitelijk juist is. Verweerder verwijst ter motivering van deze zware grond naar een gehoor van 30 oktober 2023. De rechtbank stelt echter vast dat dit gehoor in het dossier ontbreekt. Zware grond 3i is om die reden ten onrechte aan de bewaringsmaatregel ten grondslag gelegd.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Verweerder heeft ook voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet effectief is. Eiser is vanaf 10 november 2023 al vier keer naar Polen uitgezet en hij is na de uitzettingen telkens weer naar Nederland teruggekomen. Eiser stelt dat verweerder ook kan volstaan met een meldplicht, zodat hij de tijd heeft om in Nederland onderdak en werk te vinden.
6. De rechtbank is van oordeel dat eisers keuze om na iedere uitzetting weer Nederland op illegale wijze in te reizen, losstaat van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Het staat immers vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht, waardoor verweerder de maatregel van bewaring heeft kunnen opleggen. Daarnaast zijn de maatregelen van bewaring die eerder aan eiser zijn opgelegd wel degelijk effectief geweest, nu deze in alle gevallen hebben geleid tot uitzetting van eiser naar Polen. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen. Niet is gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De beroepsgrond faalt.
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.