ECLI:NL:RBDHA:2024:4839
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van studiefinanciering en omzetting van prestatiebeurs in gift na beëindiging bachelor- en masteropleiding
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024, in de zaak tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke omzetting van zijn prestatiebeurs in een gift en de vaststelling van zijn studieschuld beoordeeld. Eiser, die vanaf 2013 een bacheloropleiding Technische Wiskunde volgde aan de Universiteit Groningen en vanaf 1 februari 2018 de masteropleiding Applied Mathematics aan de Technische Universiteit Delft, ontving tot 1 september 2016 een prestatiebeurs, die daarna als lening werd verstrekt. Eiser heeft in totaal 60 maanden studiefinanciering ontvangen, maar zijn recht op prestatiebeurs verviel op 1 oktober 2018.
Eiser verzocht om de volledige studiefinanciering om te zetten in een gift, omdat hij meende dat zijn bachelor- en masteropleiding onlosmakelijk met elkaar verbonden waren en hij onder het oude stelsel viel. De rechtbank oordeelt dat de masteropleiding niet als voortzetting van de bacheloropleiding kan worden beschouwd, waardoor eiser geen aanspraak kan maken op de voorzieningen van het oude stelsel voor zijn masteropleiding. De rechtbank concludeert dat de omzetting van de prestatiebeurs in een gift correct is toegepast en dat er geen onbillijkheid van overwegende aard is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van de verantwoordelijkheid van de student om op de hoogte te blijven van zijn studiefinanciering en de regels die daarop van toepassing zijn. Eiser had geen reden om aan te nemen dat de leningen na de prestatiebeurs niet terugbetaald hoefden te worden, en de omstandigheden die hij aanvoert zijn niet van uitzonderlijke aard.