ECLI:NL:RBDHA:2024:4884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
NL24.10754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op 12 maart 2024, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, die stelde dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de aanvraag onverplicht had moeten behandelen, omdat zijn zus in Nederland woont en hij een bijzondere band met haar heeft. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht van de eiser aan Duitsland van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank benadrukte dat het enkele feit dat de zus van de eiser in Nederland woont, niet voldoende was om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Bom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Kowsari)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek geaccepteerd.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken. De zus van eiser woont in Nederland. Hij heeft al in de zienswijze gesteld bij haar te willen verblijven en met haar een bijzondere band te hebben. Eiser stelt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit onvoldoende op deze wens is ingegaan.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. [3] De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat daarvan in het geval van eiser geen sprake is. Het enkele feit dat de (gestelde) zus van eiser in Nederland verblijft en eiser bij haar wenst te verblijven, hoeft voor de staatssecretaris geen bijzondere omstandigheid te zijn die maakt dat de staatssecretaris de aanvraag onverplicht aan zich moet trekken. De staatssecretaris heeft bovendien niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij de familierelatie met zijn gestelde zus niet heeft onderbouwd en dat ook van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn gestelde zus niet is gebleken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.10755.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dat volgt uit paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.