ECLI:NL:RBDHA:2024:4897
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot verantwoordelijkheid van Frankrijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in de beschikking het verantwoordelijke land niet in te vullen, wat volgens hem tot verwarring heeft geleid. De rechtbank stelt echter vast dat dit een verschrijving betreft en dat uit de overige inhoud van het besluit blijkt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser heeft geen bewijs overgelegd dat de overdracht naar Frankrijk tot problemen zal leiden, en de rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor problemen in Frankrijk niet voldoende onderbouwd is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier. De beslissing is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.