ECLI:NL:RBDHA:2024:4901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
NL24.12459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2024, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. Tijdens de zitting op 2 april 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank beoordeelde of de maatregel van bewaring rechtmatig was, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. De staatssecretaris had terecht zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris deze gronden terecht had tegengeworpen.

De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G.H.W. Bodt, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12459

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. Bij besluit van 20 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
1.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde (via een videoverbinding). De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4.1.
Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris de lichte grond 4f laten vallen.
4.2.
Eiser betwist de zware grond 3a. Volgens eiser kan deze grond hem niet worden tegengeworpen. Door het toepassen van deze grond wordt verwezen naar het verleden waarin eiser op onjuiste wijze Nederland zou zijn ingereisd. Eiser vindt dat dit hem niet steeds opnieuw kan worden tegengeworpen. Eiser is nu op de juiste manier Nederland binnengekomen omdat hij is overgedragen door de Zwitserse autoriteiten.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is.
Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt beschikt eiser niet over een inreisstempel van het Schengengebied, waaraan het vermoeden wordt verbonden dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Eiser heeft de feitelijke juistheid hiervan niet gemotiveerd betwist.
Dat eiser nu via een overdracht opnieuw Nederland is binnengekomen doet niets af aan het feit dat eiser Nederland eerder niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen omdat hij niet over de juiste papieren beschikt. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat eerdere gedragingen hem in deze nieuwe procedure niet kunnen worden tegengeworpen, volgt de rechtbank dit niet. De feitelijke juistheid van de eerdere onrechtmatige inreis is hierdoor niet gewijzigd.
Ook de zware grond 3b is feitelijk juist. De staatssecretaris heeft er op gewezen dat op 4 augustus 2023 is geregistreerd dat eiser met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Door MOB te gaan heeft eiser zich aan het toezicht onttrokken.
Daarnaast heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser is aangetroffen in Zwitserland, terwijl hij nog in de Nederlandse asielprocedure zat. Ook daaruit volgt dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken.
Omdat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [1]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.