ECLI:NL:RBDHA:2024:4917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
SGR 22/3029, SGR 22/6448 en SGR 23/645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024, met zaaknummers SGR 22/3029, SGR 22/6448 en SGR 23/645, staat de aanvraag van eiseres om kinderbijslag centraal. Eiseres, een Bulgaarse nationaliteit houdende vrouw, heeft samen met haar ex-partner vier minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank behandelt de afwijzing van haar aanvragen om kinderbijslag en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen door de Sociale verzekeringsbank. De rechtbank oordeelt dat eiseres op de relevante peildata geen rechtmatig verblijf had in Nederland, waardoor zij niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dit leidt tot de conclusie dat de aanvragen om kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2021 terecht zijn afgewezen. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond. Wat betreft de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag, oordeelt de rechtbank dat verweerder niet hoeft af te zien van de vordering, maar dat de verrekening met de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 niet correct is uitgevoerd. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het betrekking heeft op de verrekening. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/3029, SGR 22/6448 en SGR 23/645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiseres het onverschuldigd betaalde bedrag over het derde kwartaal van 2021 moet terugbetalen.
Bij besluit van 30 maart 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2022 toegekend.
Bij besluit van 31 maart 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard en bepaald dat het onverschuldigd betaalde bedrag zal worden verrekend met de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022.
Bij besluit van 14 april 2022 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 7 december 2022 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
Tegen de drie bestreden besluiten heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om eiseres in de gelegenheid te stellen om nadere stukken over te leggen en duidelijkheid te verschaffen over haar verblijfstitel. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere informatie in te winnen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verblijfstitel van eiseres en te reageren op de nadere stukken die door eiseres zijn overgelegd. Eiseres en verweerder hebben nadere stukken overgelegd.
Nadat geen van de partijen desgevraagd hebben verklaard gebruik te willen maken van hun recht op een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Inleiding

1. Eiseres heeft de Bulgaarse nationaliteit. Samen met haar ex-partner heeft zij vier minderjarige kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben. Als gevolg van de echtscheiding heeft eiseres op 14 juni 2021 een aanvraag om kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2021 ingediend. Bij primair besluit 1 heeft verweerder de aanvraag afgewezen met als reden dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De kinderbijslag over het derde kwartaal, een bedrag van € 1.140,40, is echter wel uitbetaald aan eiseres. Bij primair besluit 2 heeft verweerder het onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd. Op 6 januari 2022 heeft eiseres een aanvraag om kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2021 ingediend. Bij primair besluit 3 is de aanvraag afgewezen met wederom als reden dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft. Eiseres heeft tegen de drie primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 30 maart 2022 heeft verweerder eiseres kinderbijslag toegekend over het eerste kwartaal van 2022. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard en bepaald dat het onverschuldigd betaalde bedrag zal worden verrekend met de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022. Bij bestreden besluiten 2 en 3 heeft verweerder de primaire besluiten 1 en 3 gehandhaafd.
2. In het verweerschrift van 7 juli 2022 heeft verweerder aan de rechtbank medegedeeld dat is afgezien van verrekening en de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 geheel is uitbetaald aan eiseres. Verweerder heeft de vordering gepauzeerd in afwachting van het resultaat van het onderzoek van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). Tot op heden heeft verweerder geen gewijzigde beslissing genomen.

Standpunten van partijen

3.1
Eiseres voert aan dat zij op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 van rechtswege rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan. Eiseres wijst in dit kader op een brief van 7 januari 2014 van de IND, waarin wordt vermeld dat een gemeenschapsonderdaan zich niet hoeft te wenden tot de IND voor een verblijfsvergunning. Zij woont al jaren in Nederland en is dan ook verzekerd voor de kinderbijslag. Verder betoogt eiseres dat zij jarenlang kinderbijslag heeft ontvangen voor haar kinderen, toen haar ex-partner nog bij haar woonde. Volgens eiseres staat de beëindiging van de kinderbijslag in geen verhouding tot de nadelige gevolgen die deze heeft voor de minderjarige kinderen. Eiseres betoogt dat verweerder de rechten en belangen van de kinderen niet heeft betrokken bij de belangenafweging. Dit is volgens eiseres in strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Eiseres voert tevens aan dat verweerder had moeten afzien van de terugvordering, omdat zij niet over middelen beschikt om de vordering te kunnen betalen.
3.2
Eiseres heeft ter zitting verklaard dat op MijnOverheid is vermeld dat eiseres met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2011 rechtmatig verblijf heeft. Zij heeft na het onderzoek ter zitting schermafbeeldingen van MijnOverheid en stukken over het persoonsgeboden budget (pgb) van haar dochter overgelegd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op de peildata (1 juli 2021 en 1 oktober 2021) niet als ingezetene kan worden aangemerkt en om die reden niet verzekerd is voor de kinderbijslag. Uit informatie van de IND blijkt namelijk dat eiseres in de periode van 1 september 2011 tot en met 3 oktober 2021 niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel. Zij had een verblijfstitel met code 41 (VT-41: Geen rechtmatig verblijf). Dat betekent dat zij als gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf had, volgens verweerder omdat zij in de eerste vijf jaar ten onrechte een beroep heeft gedaan op sociale voorzieningen. Vanaf 4 oktober 2021 had zij een verblijfstitel met code 30 (VT-41: In procedure aanvraag EU), die op 12 september 2022 heeft geleid tot een verblijfstitel met code 28 (VT-28 Vergunning EG’er arbeid).

Beoordeling door de rechtbank

SGR 22/6448 en SGR 23/645
Heeft eiseres recht op kinderbijslag over het derde en het vierde kwartaal van 2021?
5.1
Om recht te hebben op kinderbijslag, moet iemand verzekerd zijn voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). [1] Iemand is verzekerd als hij ingezetene is of in Nederland in loondienst werkt. Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt. [2] Bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap komt het erop aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. [3] Ingevolge de beleidsregel Invloed van nationaliteit en vreemdelingenrecht (SB1023) laat verweerder bij het beantwoorden van de vraag of er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat, de verblijfsrechtelijke status van de belanghebbende meewegen. Voor het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard acht verweerder van belang of de belanghebbende beschikt over een verblijfstitel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
5.2
Naar aanleiding van de aanvraag van kinderbijslag heeft verweerder onderzoek gedaan naar de verblijfsrechtelijke status van eiseres op de peildata 1 juli 2021 en 1 oktober 2021. [4] Hiervoor heeft verweerder contact opgenomen met de IND. De IND heeft aangegeven dat eiseres tot 4 oktober 2021 geen rechtmatig verblijf had, omdat een EUburger gedurende vijf jaren geen beroep mag doen op de algemene middelen. [5] Uit de door eiseres overgelegde stukken over de pgb van haar dochter, blijkt niet dat eiseres geen beroep heeft gedaan op de algemene middelen op grond van de Participatiewet.
5.3
De rechtbank merkt verder op dat er enige verwarring is ontstaan over de verblijfsrechtelijke status van eiseres. Volgens eiseres had zij op de peildata - gelet op het overzicht dat op MijnOverheid staat - wel rechtmatig verblijf. Een medewerker van de IND heeft in een telefoongesprek op 29 juni 2023 echter aan verweerder uitgelegd dat op het moment dat eiseres een verblijfsvergunning aanvraagt, haar status van VT-41 in VT-30 wijzigt. In het overzicht dat de IND bij e-mail van diezelfde datum met verweerder heeft gedeeld, blijkt dat eiseres op meerdere momenten, waaronder op 4 oktober 2021, een verblijfsvergunning heeft aangevraagd, waardoor zij (tijdelijk) een VT-30 heeft gekregen in afwachting van een beslissing op haar aanvraag. Deze aanvragen zijn steeds afgewezen, waarna de status weer is gewijzigd in VT-41. Eerst op 12 september 2022 is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van deze informatie van de IND, waar verweerder vanuit mag gaan, deugdelijk gemotiveerd dat eiseres op de peildata niet beschikte over een verblijfstitel.
Dient op grond van artikel 3 IVRK toch kinderbijslag te worden toegekend?
6.1
Uit vaste rechtspraak blijkt dat artikel 3 IVRK niet meebrengt dat aan ouders die niet voldoen aan de voorwaarden voor kinderbijslag volgens de nationale wetgeving, de aanspraak op kinderbijslag niet zou mogen worden onthouden. [6] Wel kan uit het IVRK worden afgeleid dat lidstaten respect voor de ontwikkeling van het kind moeten waarborgen en dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind moeten worden betrokken. Dit gaat om handelingen die kinderen direct of indirect raken. De bestuursrechter dient in dit geval te toetsen of het bestuursorgaan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind en aldus bij de beoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder bij zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen van eiseres. Hierbij is van belang dat kinderbijslag weliswaar een belangrijke bron van inkomsten is om ouders in de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen te ondersteunen, maar niet het karakter draag van een laatste financieel vangnet. Niet is gebleken dat de belangen van de kinderen van eiseres door de weigering van de kinderbijslag in het gedrang zijn gekomen.
Conclusie bestreden besluiten 2 en 3
7. Gelet op het voorgaande is eiseres op 1 juli 2021 en 1 oktober 2021 niet verzekerd voor de AKW. Dit betekent dat verweerder terecht de aanvraag van eiseres op kinderbijslag over het derde en het vierde kwartaal heeft afgewezen. De rechtbank zal de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaren.
SGR 22/3029
Moet eiseres het onverschuldigd betaalde bedrag terugbetalen?
8.1
Verweerder heeft aangegeven dat de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 in zijn geheel is uitbetaald aan eiseres zonder dat daarbij een verrekening heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of verweerder moet afzien van de vordering van het onverschuldigd betaalde bedrag. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing komt.
8.2
Verweerder is op grond van de wet verplicht hetgeen onverschuldigd is betaald, terug te vorderen van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie kinderbijslag wordt betaald. [7] Daarvan kan worden afgezien in geval er sprake is van dringende redenen. [8]
8.3
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering kon afzien. Voor zover eiseres zou verkeren in een moeilijke financiële situatie, wordt daarmee bij de invordering rekening gehouden op grond van de toepasselijke regeling met betrekking tot de beslagvrije voet. Het betoog slaagt dus niet.
Kon het terug te vorderen bedrag worden verrekend?
9. Nu verweerder in het verweerschrift is teruggekomen van het besluit om het terug te vorderen bedrag te verrekenen met de betaling van de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022, maar daar geen herstelbesluit toe heeft genomen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit 1 gedeeltelijk vernietigen voor zover het betrekking heeft op de verrekening.

Conclusie & gevolgen

10. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit 1 (SGR 22/3029) is gegrond. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het griffierecht te vergoeden. Ook zal verweerder worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
11. De beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten 2 en 3 (SGR 22/6448 en SGR 23/645) zijn ongegrond. Voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht bestaat in deze procedures geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 (SGR 22/3029) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover dat betrekking heeft op de verrekening;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 (SGR 22/6448) ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 3 (SGR 23/645) ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE: RELEVANTE WET- EN REGELGEVING

Artikel 6 AKW
1: Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2: Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 11 AKW
1: Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.
Artikel 24 AKW
1: De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
5: Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 8 Vreemdelingenwet 2000
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
Artikel 3 IVRK
Lid 1: Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
Lid 2: De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
Lid 3: De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW.
2.Artikel 6, tweede lid, van de AKW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1457, r.o. 4.3.
4.Artikel 11, eerste lid, van de AKW.
5.Artikel 2.3 van B10 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 15 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1581.
7.Artikel 24, eerste lid, van de AKW.
8.Artikel 24, vijfde lid, van de AKW.