ECLI:NL:RBDHA:2024:4958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/12351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing visum kort verblijf en niet tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf beoordeeld. Eiseres, geboren in 1956 en van Syrische nationaliteit, had een visum aangevraagd om haar broer te bezoeken. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 29 maart 2023, met als reden dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om het Schengengebied te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing en diende op 14 oktober 2023 een beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. De rechtbank behandelde de zaak op 27 februari 2024.

De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat het belang van eiseres bij een beoordeling van dit beroep is vervallen; de minister had inmiddels op het bezwaar beslist. De rechtbank concludeert dat de minister redelijke twijfel heeft kunnen hebben over het voornemen van eiseres om terug te keren naar Syrië, gezien haar geringe sociale en economische binding met haar land van herkomst. De rechtbank wijst erop dat de informatie die eiseres heeft verstrekt over haar gezinssituatie onjuist was, wat de beoordeling van de minister heeft beïnvloed.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister geen dwangsom verschuldigd is aan eiseres, omdat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/12351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: A.N. Alzoubi),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 maart 2023 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 14 oktober 2023 heeft eiseres een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. Met het bestreden besluit van 8 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, tevens referent, de dochter van referent en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1956 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar broer, [referent] (hierna: referent), te bezoeken.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de Schengenlidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De sociale en economische binding van eiseres met Syrië is namelijk gering gebleken.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Ten eerste is onduidelijk waarom verweerder geen dwangsom toekent, terwijl verweerder wel erkent dat de ingebrekestelling terecht is. Ten tweede is het besluit genomen op basis van onjuiste informatie. Het aantal kinderen dat wordt genoemd en het land waar zij zouden wonen, is onjuist. Ten slotte stelt eiseres dat zij niet in Europa wil blijven en dat zij na het verblijf in Nederland terug zal gaan naar Syrië.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tegen het niet tijdig beslissen staat beroep open bij de rechtbank, omdat voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. [2]
5.1.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Het belang van eiseres bij een beoordeling van dit beroep is namelijk vervallen, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar heeft beslist. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en verweerder pas na deze overschrijding een besluit op bezwaar heeft genomen. Eiseres heeft een ingebrekestelling ingediend nadat de beslistermijn is verstreken, en hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor het beroep niet tijdig beslissen, omdat in dit geval geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de rechtbank ook niet is gebleken van andere kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit omvat ook het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. [3] Eiseres is het niet eens met het alsnog genomen besluit. Het beroep van eiseres tegen niet tijdig nemen van het besluit is daarom van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit.
7. In artikel 32, eerste lid, van de Visumcode zijn de gronden opgenomen op basis waarvan een visum geweigerd kan worden. Deze weigeringsgronden zijn ieder afzonderlijk voldoende om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verweerder een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de weigeringsgronden van toepassing is. [4] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
7.1.
Eén van de gronden waarop verweerder een visum kan weigeren is als er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder moet bij het beoordelen van het voornemen om tijdig terug te keren een individueel onderzoek van de visumaanvraag verrichten waarin rekening wordt gehouden met, aan de ene kant, de algemene situatie in het land waar de visumaanvrager woont en, aan de andere kant, diens persoonlijke omstandigheden, met name diens gezins-, sociale en economische situatie, het eventuele bestaan van eerdere legale of illegale verblijven in een van de lidstaten en zijn banden in het land waarin diegene woont en in de lidstaten. Verweerder hoeft daarbij geen zekerheid te verkrijgen over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum, maar moet bepalen of er redelijke twijfel over dat voornemen bestaat. [5]
7.2.
De rechtbank oordeelt dat bij verweerder redelijke twijfel heeft kunnen bestaan over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder heeft zich hierbij mogen laten leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van eiseres met haar land van herkomst. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de sociale binding van eiseres met Syrië gering is, omdat niet is gebleken dat zij gebonden is aan haar in Syrië wonende familieleden, bijvoorbeeld door een zorgplicht voor hen. Verweerder heeft daarbij uit mogen gaan van de informatie die is ingevuld op het formulier in bezwaar. Op het formulier is aangegeven dat eiseres drie meerderjarige zonen heeft waarvan één bij haar thuis woont, één in Damascus woont en één in Amsterdam woont. Dat deze informatie onjuist is, komt voor rekening en risico van eiseres en referent nu zij dit zelf hebben ingevuld op het formulier. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de economische binding van eiseres met Syrië gering is. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat zij werkloos is en dat zij weliswaar een pensioenverklaring heeft overgelegd, maar geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er daadwerkelijk pensioen aan haar wordt uitgekeerd, nog afgezien van het feit dat het uitbetalen van een pensioen ook op afstand kan. Dat eiseres een woning zou bezitten heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden, omdat zij hiervoor niet fysiek in Syrië aanwezig hoeft te zijn. Zij kan deze woning immers op elk willekeurig moment verkopen of verhuren, ook vanuit het buitenland. Hier zijn door eiseres geen beroepsgronden tegenin gebracht.
7.3.
De stelling van de dochter van referent ter zitting dat de schoondochter en kleinkinderen van eiseres inmiddels bij haar inwonen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Ten eerste is dit pas ter zitting aangevoerd, waardoor verweerder hier geen rekening mee heeft kunnen houden bij het nemen van het besluit. Ten tweede is deze stelling ter zitting niet nader onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting duidelijk gemaakt met welke stukken dit onderbouwd kan worden, zoals bewijsstukken waaruit blijkt dat eiseres de zorg draagt voor haar kleinkinderen.
8. Verweerder heeft geen dwangsom hoeven betalen aan eiseres, ondanks de geldige ingebrekestelling. In artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht staat namelijk dat verweerder geen dwangsom verschuldigd is wanneer de aanvraag kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. Verweerder heeft namelijk kunnen concluderen dat, gelet op wat bij de aanvraag en in bezwaar is aangevoerd, er geen twijfel over bestond dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden en dus van het horen kunnen afzien.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. [6]
10. Het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 8 november 2023 is ongegrond. Dat betekent dat het besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
5.Arrest Koushkaki, punt 68 en 69.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor ½.