In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf beoordeeld. Eiseres, geboren in 1956 en van Syrische nationaliteit, had een visum aangevraagd om haar broer te bezoeken. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 29 maart 2023, met als reden dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om het Schengengebied te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing en diende op 14 oktober 2023 een beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. De rechtbank behandelde de zaak op 27 februari 2024.
De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat het belang van eiseres bij een beoordeling van dit beroep is vervallen; de minister had inmiddels op het bezwaar beslist. De rechtbank concludeert dat de minister redelijke twijfel heeft kunnen hebben over het voornemen van eiseres om terug te keren naar Syrië, gezien haar geringe sociale en economische binding met haar land van herkomst. De rechtbank wijst erop dat de informatie die eiseres heeft verstrekt over haar gezinssituatie onjuist was, wat de beoordeling van de minister heeft beïnvloed.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister geen dwangsom verschuldigd is aan eiseres, omdat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug.