ECLI:NL:RBDHA:2024:5002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL23.39823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de beoordeling van asielaanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel gegevens te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zware als lichte, in overweging genomen en geconcludeerd dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De eiser heeft aangevoerd dat hem ten onrechte geen lichter middel is opgelegd, omdat zijn asielaanvraag kansrijk zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten dat er geen minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling kan worden toegepast, gezien de dragende zware gronden. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Rutten, in aanwezigheid van griffier D.E. Maas, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.E. Abdelrahman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel niet betwist. Hieruit volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
2. Eiser voert aan dat verweerder aan hem ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd. Zijn aanvraag is vanwege de nieuwe stukken die hij heeft ingediend in de asielprocedure kansrijk en daarom wil hij zijn asielprocedure afwachten in het AZC.
Eiser heeft eerder een asielaanvraag gedaan, maar heeft deze aanvraag ingetrokken omdat hij geen stukken ter onderbouwing had. Deze stukken heeft hij nu wel en hij heeft om deze reden een hernieuwde asielaanvraag gedaan.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kan worden toegepast. Uit de dragende zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de toelichting hierop volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over zijn asielaanvraag moet in de asielprocedure worden beoordeeld en kan dus niet leiden tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen.
Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.E. Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.