ECLI:NL:RBDHA:2024:5049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL23.38419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van asielstatus en niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag in verband met eerdere bescherming door Duitse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De rechtbank oordeelde dat de eiser in het verleden internationale bescherming had verkregen van de Duitse autoriteiten, en dat zijn vertrek uit Duitsland in 2017 een grond kan zijn voor intrekking van deze status. De rechtbank benadrukte dat de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag door de Nederlandse autoriteiten gerechtvaardigd was, omdat de Duitse autoriteiten nog steeds internationale bescherming aan de eiser verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de plicht had om de status van de eiser te verifiëren, wat ook is gebeurd door het opvragen van een Eurodac-uitdraai. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen, omdat er geen relevante argumenten zijn aangedragen die de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag zouden kunnen weerleggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de eiser is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38419

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. C.H.M. Geraedts),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en is eiser opgedragen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van Duitsland te begeven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.38420).
Bij bericht van 27 maart 2024 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een actuele uitdraai uit Eurodac aan het dossier toe te voegen zodat de rechtbank zich kan vergewissen van de omstandigheid of aan eiser internationale bescherming is en wordt verleend door de Duitse autoriteiten. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening, op 4 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1981 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 23 november 2023 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat aan eiser op 22 juli 2016 internationale bescherming is verleend door de Duitse autoriteiten en het volgens verweerder redelijk is voor eiser om naar Duitsland te gaan en daar zijn rechten te effectueren.
3. Eiser is van mening dat verweerder niet kon overgaan tot een niet-ontvankelijkheidverklaring van zijn asielaanvraag alleen vanwege het feit dat hij in het verleden als vluchteling is toegelaten in Duitsland. Eiser verwijst naar paragraaf C2/6/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Naar de mening van eiser ligt het op de weg van verweerder om informatie in te winnen van de Duitse autoriteiten en deze informatie aan eiser te verstrekken, waaruit blijkt dat eiser nog steeds in aanmerking komt voor internationale bescherming en wederom zal worden toegelaten. Naar de mening van eiser is er sprake van een motiveringsgebrek en een onvolledige en onzorgvuldige besluitvorming.
4. De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard dat hij in Duitsland een status heeft verkregen, maar dat hij Duitsland in 2017 heeft verlaten en naar Turkije is vertrokken en daar tot zijn komst naar Nederland heeft verbleven. De rechtbank overweegt dat het vertrek uit de statusverlenende lidstaat een grond kan zijn voor deze lidstaat om de status in te trekken omdat het vertrek er op kan duiden dat er niet langer een beschermingsbehoefte bestaat.
Indien een verleende beschermingsstatus wordt ingetrokken, dient de betreffende lidstaat dit óók in Eurodac te (laten) registreren. In het dossier heeft verweerder aanvankelijk geen uitdraai uit Eurodac toegevoegd. De rechtbank heeft deze uitdraai voorafgaand aan de behandeling van het beroep ter zitting opgevraagd om na te kunnen gaan of aan eiser internationale bescherming is verleend en of eiser nog steeds bescherming kan ontlenen aan die verlening. Eiser heeft weliswaar aangegeven Duitsland na de statusverlening te hebben verlaten omdat zijn gezin in Turkije verblijft en hij in Duitsland geen geslaagd verzoek om gezinshereniging kan indienen omdat hij staatloos is en niet over documenten beschikt. Eiser heeft evenwel in Nederland een asielaanvraag ingediend en indien een andere lidstaat een eerder gedaan verzoek om internationale bescherming reeds heeft ingewilligd, is verweerder -onder omstandigheden- bevoegd om de in Nederland ingediende aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Verweerder heeft als bijlage bij zijn brief van 28 maart 2024 een uitdraai van 23 november 2023 uit Eurodac toegevoegd. Uit deze uitdraai blijk dat de Duitse autoriteiten op 22 juli 2016 internationale bescherming hebben verleend. Uit deze uitdraai blijkt niet dat de Duitse autoriteiten deze bescherming hebben ingetrokken of niet hebben verlengd. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens die in Eurodac zijn geregistreerd. Eiser heeft niet gesteld dat deze verklaringen niet juist zijn, maar heeft enkel aangegeven dat verweerder moet nagaan of de status van eiser nog actueel is. De rechtbank overweegt dat er uit het dossier en hetgeen besproken is ter zitting geen indicaties blijken dat de in Eurodac geregistreerde gegevens onjuist zijn, zodat de rechtbank vaststelt dat de Duitse autoriteiten nog steeds internationale bescherming aan eiser verlenen. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser niet heeft verklaard dat hij zijn vertrek bij de Duitse autoriteiten heeft gemeld. De rechtbank acht het daarom niet onwaarschijnlijk dat de Duitse autoriteiten niet op de hoogte zijn van de omstandigheid dat eiser Duitsland reeds in 2017 heeft verlaten en dat dit ook de reden is dat de status niet is ingetrokken.
6. Verweerder heeft bij zijn brief van 28 maart 2024 ook een brief van de Duitse autoriteiten van 17 januari 2024 gevoegd. In deze brief geven de Duitse autoriteiten, als reactie op de door verweerder op 16 januari 2024 gestelde vragen, aan dat aan eiser toegang tot het grondgebied van Duitsland zal worden verleend en dat aan verweerder toestemming wordt verleend om eiser over te dragen. De rechtbank overweegt dat verweerder deze vragen terecht heeft gesteld aan de Duitse autoriteiten en dat ook de rechtbank zal moeten nagaan of aan eiser toegang tot Duitsland zal worden verleend. In het besluit is eiser immers opdragen om zich onmiddellijk naar Duitsland te begeven. Deze verplichting voor verweerder vloeit voort uit artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Indien eiser niet voldoet aan deze verplichting, dient verweerder een terugkeerbesluit uit te vaardigen en zal het -vrijwillig en gedwongen- vertrek van eiser betrekking hebben op terugkeer naar zijn land van herkomst. Aangezien de Duitse autoriteiten echter internationale bescherming hebben verleend en dus een refoulementrisico hebben aangenomen, zou dan de vraag opkomen of er ingevolge recente jurisprudentie van het Hof een terugkeerbesluit mag worden genomen of dat een terugkeerbesluit moet worden genomen en op grond van artikel 9, eerste lid onder a, van de Terugkeerrichtlijn -uitsluitend- de verwijdering moet wordt uitgesteld. Deze vraag hoeft echter in deze procedure niet beantwoord te worden omdat verweerder uit eigen beweging is nagegaan of eiser zal worden toegelaten tot Duitsland en de Duitse autoriteiten dit hebben bevestigd.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beginsel bevoegd is om de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren omdat de Duitse autoriteiten aan eiser internationale bescherming hebben verleend, deze internationale beschermingsstatus voortduurt en de toelating tot het Duitse grondgebied is gewaarborgd. Omdat de niet-ontvankelijkverklaring die verband houdt met een door een andere lidstaat verleende status een bevoegdheid is, kan dit onder omstandigheden leiden tot een nadere plicht voor verweerder om te motiveren waarom hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. Verweerder dient hierbij de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden te betrekken. In dit geval heeft eiser gesteld dat hij in Nederland meer mogelijkheden zal hebben om met zijn gezin herenigd te worden dan in Duitsland. De rechtbank overweegt dat dit geen relevant argument is dat verweerder moet onderzoeken en betrekken bij zijn beslissing op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft immers een asielaanvraag ingediend. Zijn beschermingsbehoefte is onderkend door de Duitse autoriteiten doordat een status is verleend. Dat ook het recht op familieleven en het daarbij behorende recht op gezinshereniging fundamenteel is, betekent niet dat verweerder gehouden is om de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen en/of eiser in de gelegenheid te stellen om zijn rechten als statushouder in Nederland te effectueren. Duitsland is op dezelfde wijze gebonden aan het Verdragsrecht en het Unierecht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn rechten die voortvloeien uit zijn status niet kan effectueren in Duitsland en/of dat de Duitse autoriteiten hem daarbij niet zullen ondersteunen. Voor zover de Duitse autoriteiten in het kader van gezinshereniging eisen stellen aan het bezit van documenten en deze eisen niet verenigbaar zijn met het Verdragsrecht en het Unierecht, zal eiser dit moeten voorleggen aan de Duitse rechter en zonnodig na indiening van een klacht, aan het EHRM.
8. De rechtbank overweegt dat de beroepsgronden van eiser betrekking hebben op de plicht van verweerder om zich te vergewissen van de omstandigheid of de aan eiser verleende status nog actueel is. Zoals ook door gemachtigde van eiser ter zitting is aangegeven, heeft verweerder met zijn brief van 28 maart 2024 en bijlagen en de ter zitting hierop gegeven toelichting elke twijfel hierover weggenomen. De beroepsgronden slagen niet en de rechtbank overweegt dat er ook geen aanleiding bestaat om ambtshalve te concluderen dat het besluit moet worden vernietigd. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat de Eurodac-uitdraai aanvankelijk niet was toegevoegd aan het dossier, maar dat uit de datum van de uitdraai blijkt dat deze uitdraai is opgevraagd voorafgaand aan het nemen van het besluit. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder zich heeft vergewist van de status van eiser en deze uitdraai heeft betrokken bij het beslissen op de asielaanvraag van eiser. In beginsel mag verweerder er ook van uit gaan dat eiser toegang zal hebben tot het grondgebied van de statusverlenende lidstaat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren.
9. Het beroep is dus ongegrond en verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 5 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.