ECLI:NL:RBDHA:2024:5052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL24.13161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en rechtmatigheidsbeoordeling van de bewaringsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 6 maart 2024 opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 9 april 2024 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet onrechtmatig was opgelegd en dat er geen gronden waren voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S. van Lokven, in aanwezigheid van griffier mr. S.M.J. Caris, en is openbaar gemaakt op 10 april 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13161

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.T. de Kan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd aan eiser.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft ook een kennisgeving van de oplegging van de bewaringsmaatregel aan de rechtbank doen toekomen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Tohouss. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2003.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat eiser in bewaring kan worden gesteld, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft meerdere zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag gelegd om dit significante onttrekkingsrisico te onderbouwen.
3. Eiser heeft ter zitting toegelicht pas beroep ingesteld te hebben tegen de maatregel toen duidelijk werd dat Frankrijk het claimverzoek heeft geweigerd. Omdat de staatssecretaris om heroverweging heeft verzocht en de dag van de zitting de laatste dag is dat de Franse autoriteiten de claim alsnog kunnen accepteren, stelt eiser geen argumenten te hebben om te onderbouwen dat hij in vrijheid moet worden gesteld.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De maatregel is op 6 maart 2024 opgelegd. Op 8 maart 2024 is een claimverzoek ingediend bij de Franse autoriteiten, welk verzoek op 22 maart 2024 is afgewezen. De rechtbank begrijpt, gelet op het claimverzoek en de afwijzing daarvan, dat de staatssecretaris om heroverweging heeft verzocht. Ten tijde van het onderzoek ter zitting is de staatssecretaris bevoegd om af te wachten of de Franse autoriteiten alsnog tot aanvaarding van het claimverzoek zouden overgaan. De maatregel kon dus vanaf de oplegging tot en met de sluiting van het onderzoek op de zogenoemde “Dublin-grondslag” worden opgelegd en voortduren. De rechtbank heeft ter zitting het tijdsverloop tussen de afwijzing van het claimverzoek en de indiening van het verzoek om heroverweging besproken en overweegt dat voortvarend genoeg is verzocht om heroverweging. Gelet op de overige handelingen die de staatssecretaris heeft verricht, heeft hij ook overigens voldoende voortvarend gehandeld. De rechtbank heeft voorts de overige rechtmatigheidsaspecten van de maatregel beoordeeld en komt tot de conclusie dat de maatregel niet onrechtmatig is opgelegd. Eiser is overgenomen na een strafrechtelijke heenzending. Er kleven geen gebreken aan het voortraject, alle procedurele waarborgen zijn in acht genomen, er zijn genoeg gronden aangevoerd om het significante onttrekkingsrisico te onderbouwen, de staatssecretaris heeft deugdelijk onderzocht en gemotiveerd of met een lichter middel kon worden volstaan, en gedurende de tenuitvoerlegging is de maatregel niet onevenredig bezwarend geworden. De rechtbank heeft ter zitting met eiser besproken wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn indien Frankrijk niet tijdig reageert op het verzoek om heroverweging en heeft besproken dat de rechtbank begrijpt dat eiser naar zijn familie in België wil maar eiser ook in België geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank heeft hierbij uitgelegd waarom de maatregel inmiddels ruim een maand ten uitvoer wordt gelegd en waarom andere vreemdelingen in een voor zijn gevoel vergelijkbare positie wellicht wel zijn overgedragen en daarom in vrijheid zijn gesteld.
6. De maatregel is niet onrechtmatig opgelegd en de maatregel is niet onrechtmatig ten uitvoer gelegd. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, komt eiser niet in aanmerking voor schadevergoeding en spreekt de rechtbank geen proceskostenveroordeling uit.
7. De rechtbank merkt tot slot op dat de staatssecretaris, omdat niet aanstonds na oplegging van de maatregel beroep is ingesteld, overeenkomstig artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 een kennisgeving van de oplegging van de maatregel heeft verzonden. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat de rechtbank steeds vaker vaststelt dat kennisgevingen worden verzonden en niet worden ingetrokken als een later ingediend beroep wordt gehandhaafd en ook wordt behandeld ter zitting. De rechtbank begrijpt dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een beroep wordt ingetrokken voordat een rechtmatigheidsbeoordeling door de rechter wordt verricht en voordat uitspraak wordt gedaan en dat moet worden voorkomen dat er geen rechtsmatigheidsbeoordeling door de rechter plaatsvindt. De rechtbank zal evenwel in deze situatie, waarin zowel door de vreemdeling beroep is ingesteld én een kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 is ontvangen, uitspraak doen op het ingestelde beroep. Zolang het beroep niet is ingetrokken, zal ook geen separaat zaaknummer worden aangemaakt, maar de kennisgeving in het beroepsdossier worden gevoegd. Indien de rechtbank uitspraak doet op het ingestelde beroep, zal de rechtbank geen nadere uitspraak doen omdat de kennisgeving betrekking heeft op dezelfde oplegging en periode van tenuitvoerlegging van een bewaringsmaatregel. De rechtbank heeft in de uitspraak op het ingestelde beroep dus een rechtmatigheidsbeoordeling verricht en kan dat ook maar éénmaal doen.
8. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M.J. Caris, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.