ECLI:NL:RBDHA:2024:5052
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en rechtmatigheidsbeoordeling van de bewaringsmaatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 6 maart 2024 opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 9 april 2024 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet onrechtmatig was opgelegd en dat er geen gronden waren voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S. van Lokven, in aanwezigheid van griffier mr. S.M.J. Caris, en is openbaar gemaakt op 10 april 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.