ECLI:NL:RBDHA:2024:5116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.12225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake wijziging identiteitsgegevens van asielzoeker

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een asielzoeker, had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar identiteitsgegevens door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar leeftijd had aangepast van minderjarig naar meerderjarig. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om haar als minderjarig te beschouwen en om het Centraal Orgaan opvang asielzoekers te instrueren haar als zodanig te behandelen. De IND had op 1 maart 2024 de wijziging van de leeftijdsregistratie medegedeeld, wat leidde tot haar overplaatsing naar een opvang voor volwassenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster spoedeisend belang had bij haar verzoek, maar dat het bezwaar tegen de wijziging van de leeftijdsregistratie geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum, die verzoekster als meerderjarig had geregistreerd. Verzoekster had geen overtuigende bewijsstukken overgelegd om haar stelling dat de registratie onjuist was te onderbouwen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12225

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , v-nummer: [nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoekster heeft ingediend hangende haar bezwaar tegen de wijziging van haar identiteitsgegevens door de staatssecretaris. Met dat verzoek vraagt zij de voorzieningenrechter om de staatssecretaris op te dragen om haar te behandelen alsof zij minderjarig is en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers binnen 24 uur na verzending van de uitspraak van de voorzieningenrechter te berichten dat zij als minderjarig moet worden aangemerkt tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
1.1.
De IND heeft bij kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens van 1 maart 2024 geïnformeerd dat de leeftijd van verzoekster is aangepast van minderjarig naar meerderjarig. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar ingediend. Ook heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen de feitelijke handeling tot overplaatsing van verzoekster naar een opvang voor volwassenen. De rechtbank ziet dit bezwaar als beroep op grond van artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa), gelezen in samenhang met artikel 71, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De verzoeken om een voorlopige voorziening hangende zijn gezamenlijk op zitting behandeld en worden hierna in afzonderlijke uitspraken beoordeeld.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met AWB 24/4985, op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter legt dat hierna uit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de staatssecretaris niet bij het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoekster.
Inleidende opmerkingen en standpunten
3. Verzoekster heeft eerder in Griekenland verbleven waar haar in 2023 een verblijfsvergunning asiel is verleend. Zij heeft op 24 januari 2024 in Nederland een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij stelt dat zij geboren is op [datum] 2007. Die geboortedatum is opgenomen in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV). Verzoekster is niet in het bezit van identificerende documenten. Zij is bij de start van haar aanvraag conform WI 2023/6 geschouwd door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de IND in twee onafhankelijke sessies. Het AVIM heeft geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. De IND concludeert dat verzoekster evident minderjarig is. De eindconclusie van beide schouwen is twijfel. Daarna is zij op een locatie voor minderjarigen geplaatst in [plaats] . Op grond van een Eurodac-treffer heeft de IND op 12 februari 2024 contact opgenomen met de Griekse autoriteiten. De Griekse autoriteiten hebben op 23 februari 2024 laten weten dat zij verzoekster hebben geregistreerd met de geboortedatum [datum] 2005, waaruit zou blijken dat verzoekster meerderjarig zou zijn. Daarom is de geboortedatum in de BVV aangepast naar [datum] 2005. De IND, locatie Zevenaar, heeft dit met een kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens medegedeeld aan de AVIM. Verzoekster is het niet eens met deze leeftijdswijziging en zij heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Door deze leeftijdswijziging verblijft verzoekster sinds 9 maart 2024 in een opvangvoorziening voor volwassenen.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening totdat de staatssecretaris heeft beslist op haar bezwaarschrift. Verzoekster heeft namelijk onbetwist gesteld dat de wijziging van de leeftijdsregistratie gevolgen heeft gehad voor haar opvang.
Kan opgekomen worden tegen een kennisgeving leeftijdsregistratie?
5. In deze zaak is allereerst in geschil of verzoekster bezwaar kan maken tegen de kennisgeving van de leeftijdswijziging.
5.1.
De voorzieningenrechter zal de rechtsvraag of de kennisgeving van de leeftijdswijziging een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of een feitelijke handeling bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 niet nader bespreken. Deze vraag kan in een bodemprocedure weliswaar relevant zijn, maar het is niet nodig om die in deze voorlopige voorzieningenprocedure te beantwoorden. Ook als wordt aangenomen dat de kennisgeving een besluit of een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 is en verzoekster daar tijdig en op de juiste manier tegen is opgekomen, kan het inhoudelijke betoog van verzoekster dat haar leeftijd ten onrechte is gewijzigd naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter namelijk niet slagen. Daarop zal hierna worden ingegaan.
Is terecht uitgegaan van de in Griekenland geregistreerde leeftijd?
6. Verzoekster betoogt dat de staatssecretaris haar ten onrechte als meerderjarige heeft geregistreerd. De Griekse autoriteiten hebben zelf geen onderzoek gedaan naar de leeftijd van verzoekster. Uit het mailverkeer met Nidos dat verzoekster heeft overgelegd blijkt dat verzoekster heeft aangegeven dat er ook geen tolk aanwezig was in Griekenland. Op de zitting verwijst verzoekster nog naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 november 2022 waaruit volgt dat ook naar de verklaring van de vreemdeling over de manier hoe de registratie tot stand is gekomen moet worden gekeken. [1] Gelet daarop kan de in Nederland bestaande onzekerheid over de minderjarigheid van verzoekster door deze leeftijdsregistratie redelijkerwijs niet weggenomen zijn. Daarom moet nog steeds uitgegaan worden van de minderjarigheid van verzoekster. Verder verwijst verzoekster op de zitting naar een uitspraak van het EHRM van 22 februari 2024 [2] waaruit volgt dat het feit dat een minderjarige eerst verklaart volwassen te zijn en later weer niet, niet betekent dat van de meerderjarigheid uitgegaan mag worden.
6.1.
De staatssecretaris heeft een leeftijdsschouw uitgevoerd, omdat verzoekster haar minderjarige leeftijd niet met documenten kon onderbouwen. Omdat de AVIM en de IND tot verschillende conclusies kwamen, was de uitkomst van dat onderzoek dat twijfel bestond over de opgegeven leeftijd van verzoekster. De staatssecretaris heeft daarom conform zijn beleid nader onderzoek naar de registratie bij de Griekse autoriteiten gedaan. [3] Uit dit onderzoek is gebleken dat verzoekster daar met een geboortedatum van [datum] 2005 staat geregistreerd.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 15 augustus 2017 [4] en 29 april 2019, [5] volgt dat de staatssecretaris, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag aannemen dat de registratie van de geboortedatum in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Er bestaan geen aanknopingspunten om daar in dit geval niet van uit te gaan. Het is daarom aan verzoekster om aannemelijk te maken dat de registratie in Griekenland onjuist is. Daarin is verzoekster niet geslaagd. Verzoekster heeft geen (identificerende) documenten overgelegd om haar gestelde geboortedatum aannemelijk te maken. Daarnaast heeft zij wisselend verklaard over de wijze waarop de registratie van haar geboortedatum in Griekenland heeft plaatsgevonden. Uit de overgelegde email van 26 maart 2024 blijkt dat verzoekster aan het Nidos heeft verteld dat op het moment van de registratie van haar geboortedatum in Griekenland geen tolk aanwezig was. [6] Tijdens het eerdere aanmeldgehoor [7] heeft verzoekster echter verklaard dat bij de verschillende instanties in Griekenland een tolk aanwezig was. De uitspraak van het EHRM waar de verzoekster op de zitting ook een beroep op doet, betreft een ander feitencomplex in verband met vreemdelingenbewaring. Het ging in die zaak om twee vreemdelingen die terugkwamen van hun eerdere verklaring dat zij meerderjarig waren. In die situatie oordeelde het Hof dat de lidstaat ‘could not justify dismissing those claims without taking appropriate measures to verify the applicants’ age’. In de hier voorliggende zaak is verzoekster niet teruggekomen van haar eerdere verklaring dat zij meerderjarig is. Bovendien heeft de staatssecretaris na de onduidelijkheid over haar leeftijd nader onderzoek verricht in een andere lidstaat en in die zin dus passende maatregelen, als hiervoor bedoeld, genomen.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat, ook als wordt aangenomen dat de kennisgeving van 1 maart 2024 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb of een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 is, verzoeksters bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat ook bij afweging van de betrokken belangen geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.ECLI:CE:ECHR:2024:0222JUD001094017.
3.Paragraaf C1/2.1 en C2/5 van de Vc 2000.
7.P. 7.