ECLI:NL:RBDHA:2024:5124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige na negatief advies

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier onder het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een negatief advies van de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag tot verlenging werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard. Eiser had zijn bedrijfsvoering geherstructureerd en een nieuwe BV opgericht, maar de rechtbank stelt vast dat deze wijziging niet ter heroverweging in de bezwaarfase kan worden meegenomen. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het negatieve advies van de RVO, en eiser heeft dit advies in zijn bezwaar niet gemotiveerd bestreden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om een nieuw advies aan te vragen bij de RVO, aangezien de nieuwe informatie niet relevant was voor de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.973

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier onder het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ (de aanvraag) van eiser.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 29 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 december 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de partner van eiser (eiseres in de zaaknummers NL24.984 en NL24.985) en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens was een tolk aanwezig. Tegelijk met de bodemzaak van eiser is zijn verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.974 behandeld. Tevens zijn de bodemzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening met hiervoor vermelde zaaknummers van eiseres behandeld.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. Deze verblijfsvergunning was één jaar geldig van 1 maart 2019 tot 1 maart 2020 en had betrekking op [BV 1] . Op 20 februari 2020 heeft eiser een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning met verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend. Op 25 augustus 2020 heeft eiser die aanvraag ingetrokken. Op 13 augustus 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning met verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ betrekking hebbend op [BV 2] . Tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen de afwijzende beschikking heeft eiser geen rechtsmiddel ingesteld.
3. Op 28 februari 2022 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning met verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. Deze aanvraag heeft betrekking op [BV 3] Bij de aanvraag heeft eiser voor zover hier van belang een ondernemersplan overgelegd (oorspronkelijk ondernemersplan). Op 14 november 2022 heeft de minister van Economische zaken en Klimaat bij monde van de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een negatief advies uitgebracht. Het advies vermeldt onder meer: “
Betrokkene is indirect 58,33% aandeelhouder in [BV 3] , verder de vennootschap. De vennootschap verkoopt houtcomposiet dat gebruikt wordt voor schuttingen, vlonderdelen en rabatdelen. Het businessplan geeft onvoldoende inzicht in de levensvatbaarheid van de onderneming, de overgelegde financiële informatie is niet transparant en de prognoses missen de noodzakelijke bewijsmiddelen. Daarom is het niet mogelijk om op zowel onderdeel A als op onderdeel B, 45 punten te geven waardoor een negatief advies moet volgen.”. De staatssecretaris heeft bij beschikking van 29 november 2022 eisers aanvraag afgewezen.
4. In bezwaar heeft eiser naar voren gebracht dat hij onlangs zijn bedrijfsvoering heeft geherstructureerd. Hij heeft een andere BV opgericht te weten [BV 4] . Deze entiteit is in feite een voortzetting van de inmiddels opgeheven [BV 2] . Oogmerk van de nieuwe entiteit is, evenals dat van [BV 2] , om de producten te ontwikkelen en de verkopen. [BV 3] zal naast [BV 4] blijven bestaan. [BV 3] zal zich gaan toeleggen op de installatie en monteren van de producten die worden afgenomen van [BV 4] toegelicht in het bedrijfsplan.
5. De staatssecretaris legt aan het bestreden besluit het volgende - kort gezegd - ten grondslag. Het primaire besluit stoelt op het negatieve advies van de RVO. Eiser heeft dit advies in het bezwaarschrift niet (gemotiveerd) bestreden. In het bezwaar geeft eiser aan weer een andere BV te hebben opgericht om uw bedrijfsvoering te herstructureren. Er is dus eigenlijk sprake van een nieuw c.q. ander bedrijf dan het bedrijf wat aanvankelijk onderwerp was van de beoordeling door de RVO ( [BV 3] ). Nu het bezwaar een heroverweging is van het bestreden besluit en het bedrijf wat eiser nu opvoert in deze bezwaarprocedure geen onderdeel uitmaakte van het bestreden besluit kan dit nieuwe c.q. andere bedrijf in deze bezwaarprocedure niet worden beoordeeld. Op grond van het advies concludeert de staatssecretaris dat met eisers bedrijf geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. De staatssecretaris ziet geen aanleiding om het verbeterde ondernemingsplan opnieuw aan de RVO voor te leggen en komt tot de conclusie dat het bezwaar kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiser stelt allereerst dat zowel in het bestreden besluit als in de voornoemde regelgeving consequent als centrale toetssteen genoemd wordt dat met de arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang gediend wordt. Centraal staat aldus de aard van het te verrichten werk, zijnde op basis van zelfstandigheid (in contrast tot arbeid in loondienst). Eiser stelt dat de van toepassing zijnde regelgeving, op basis waarvan de staatssecretaris de aanvraag en eventueel opvolgende bezwaar beoordeelt, bepalend is voor de beantwoording van de vraag of er al dan niet voldoende samenhang is tussen hetgeen in bezwaar is aangevoerd en de daaraan voorafgaande aanvraagfase. Niet in geschil is dat eiser zowel in de aanvraagfase als in de bezwaarfase zich erop beriep dat hij wenste alhier arbeid als zelfstandige te verrichten. Toelating volgt enkel indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang gediend wordt. Indien de aanvrager in de aanvraagfase met het overgelegde ondernemingsplan er niet in slaagt aannemelijk te maken dat aan dit criterium voldaan wordt, verzet geen rechtsregel zich ertegen dat hij in bezwaar het onderwerp van het te verrichten werk wijzigt of aanpast om alsnog een wezenlijk Nederlands belang aannemelijk te maken. Het onderwerp van het bezwaar is immers hetzelfde als de inleidende aanvraag, namelijk dat de aanvrager stelt dat hij met zijn arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang dient. Het vorenstaande breng mee dat de staatssecretaris ten onrechte en op ondeugdelijke gronden heeft gemeend dat de wijziging van de onderneming in bezwaar buiten de reikwijdte van de volledige heroverweging van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) viel. Miskend is dat eiser zich er te allen tijde op beriep dat hij met zijn arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang diende. Het bestreden besluit is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd. Ten onrechte is hetgeen eiser heeft aandragen inzake de wijziging van zijn onderneming niet ter advisering aan de RVO voorgelegd. Evenzeer ten onrechte heeft de staatssecretaris geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, zodat een hoorzitting achterwege mocht blijven. Het bestreden besluit ontbeert dan ook eveneens een zorgvuldige voorbereiding. Voor zover de staatssecretaris impliceert dat het wringt met de goede de proceseconomie om in bezwaar een andere ondernemingsvorm te beoordeling voor te leggen, wijst eiser erop dat de bezwaarprocedure een jaar geduurd heeft waarbinnen de staatssecretaris nagenoeg niets heeft ondernomen. Er was derhalve voldoende tijd en gelegenheid om de nieuwe feiten en omstandigheden te toetsen aan de vraag of dezen aannemelijk maakten dat met de ondernemingsactiviteit van eiser een wezenlijk Nederlands belang gediend wordt.
8.1.
Op grond van artikel 3.30, eerste lid, letter a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de staatssecretaris een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Op grond van artikel 3.30, tweede lid, van het Vb, geschiedt de beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang, als hiervoor bedoeld, van de ondernemingsactiviteiten aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
8.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de toepassing van dit hiervoor vermelde puntenstelsel tot een negatief advies heeft geleid (dd. 14 november 2022). In bezwaar en beroep voert eiser aan dat zijn onderneming - zoals ook ter zitting door hem is toegelicht - om hem moverende redenen is geherstructureerd en dat de staatssecretaris deze herstructurering in het kader van heroverweging in bezwaar had moeten meenemen. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat de grondslag van de aanvraag dusdanig gewijzigd dat er geen sprake kan zijn van een heroverweging in de bezwaarfase. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat met een dergelijke wijzing van de grondslag niet eens de eerdere beslissing wordt bestreden maar dat er een nieuwe grondslag wordt geïntroduceerd waartoe een nieuwe aanvraag nodig is.
8.3
De hoofdregel is dat de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit toetst aan de hand van feiten en omstandigheden zoals deze bekend waren toen het besluit op bezwaar werd genomen (zogeheten ex-tunc toetsing). De staatssecretaris heeft bij zijn beslissing op bezwaar in zoverre geen rekening hoeven houden met de herstructurering. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om een aanvraagsituatie en dat het aan de aanvrager is om al bij zijn aanvraag alle benodigde stukken te overleggen. Het overgrote deel van de in bezwaar overgelegde de stukken ziet op ontwikkelingen die niet te maken hebben een verbeterd ondernemingsplan ten opzichte van het oorspronkelijke ondernemingsplan, maar een vrijwel nieuw plan. Zoals door de staatssecretaris terecht is verwoord is de grondslag van de aanvraag dusdanig gewijzigd dat die situatie niet ter heroverweging in de bezwaarfase kan voorliggen. De door eiser aangevoerde jurisprudentie [1] doet daar niet aan af. Indien eiser deze nieuwe stukken bij de staatssecretaris ter toetsing wil voorleggen ligt het in de rede om een nieuwe aanvraag in te dienen.
8.4
Eiser stelt verder dat de staatssecretaris ten onrechte niet is overgegaan tot het opvragen van een aanvullend advies aan de RVO, nu de in bezwaar overgelegde stukken daartoe aanleiding gaven. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De door eiser overgelegde stukken bevatten veelal nieuwe informatie over een nieuwe structuur en ondernemingsplan. Op grond hiervan is de staatssecretaris terecht tot de conclusie gekomen dat deze stukken in deze aanvraag (ten behoeve van [BV 3] ) geen aanleiding geven om een nieuw advies bij de RVO op te vragen. In tegendeel, de staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat gelet op de herstructurering het op de weg van eiser ligt een nieuwe aanvraag in te dienen. In het bestreden besluit is uiteengezet waarom de aanvraag in het primaire besluit op juiste gronden is afgewezen en zijn de door eiser aangedragen gronden en aanvullende stukken kenbaar betrokken. Het tijdsverloop in de bezwaarfase kan ook niet tot een positief resultaat voor eiser leiden.
8.5
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de afwijzing van deze aanvraag en dientengevolge het starten van een nieuwe aanvraag, onevenredige gevolgen heeft.
De staatssecretaris heeft - zoals ter zitting betoogd - de persoonlijke omstandigheden en belangen van eiser die pas in beroep naar voren zijn gebracht, niet kunnen meewegen bij het nemen van het bestreden besluit. Om die reden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het besluit op dit punt gebreken vertoont. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.6
Het beroep van eiser op schending van de hoorplicht slaagt niet. Met toepassing van artikel 7:3 van de Awb kan de staatssecretaris van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in de gronden van bezwaar geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat een hoorzitting tot een ander standpunt zou kunnen leiden. De in bezwaar overgelegde stukken hadden aanleiding voor eiser moeten zijn om een geheel nieuwe aanvraag in te dienen. Het horen van eiser had dan ook niet tot een ander oordeel kunnen leiden in deze aanvraagprocedure. De staatssecretaris heeft daarom terecht geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is en hij heeft eiser dus niet hoeven horen in de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:RBMNE:2023:477