Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiser, V-nummer: [v-nummer 1]
[kind 1]en
[kind 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam 1] en [naam 2], en de minister van Buitenlandse Zaken. Eisers, van Marokkaanse nationaliteit, hadden op 18 januari 2023 aanvragen ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, welke op 20 januari 2023 door de minister zijn afgewezen. De minister stelde dat eisers het doel en de omstandigheden van hun verblijf onvoldoende hadden aangetoond, en dat er twijfels bestonden over hun voornemen om Nederland voor het verstrijken van het visum te verlaten. Eisers maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard zonder hen te horen.
Eisers voerden aan dat de annulering van hun reservering voor een vakantiepark hen niet in de weg zou moeten staan, en dat zij bij familieleden in Nederland konden verblijven. Ze stelden dat het reisdoel in bezwaar was gewijzigd naar familiebezoek, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de benodigde bewijsstukken ontbraken. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvragers is om het doel en de omstandigheden van hun verblijf aan te tonen, en dat de minister een ruime beoordelingsruimte heeft bij het beoordelen van visumaanvragen.
De rechtbank concludeerde dat de minister niet in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door eisers niet te horen in bezwaar, en dat het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. De uitspraak houdt in dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft, en dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.