Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam moeder], eiseres, V-nummer: [v-nummer moeder]
[kind 1]en
[kind 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de zus, neefje en nichtje van een Syrische asielzoeker. Eiseres, de moeder van twee minderjarige kinderen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een mvv ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 maart 2024, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. R.C. van den Berg. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A.E. Sojo en mr. C.W.M. van Breda.
De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die door de staatssecretaris was gemaakt, niet deugde. Eiseres had eerder een aanvraag gedaan voor een mvv, die was afgewezen op basis van het ontbreken van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven tussen eiseres en haar broer, die als referent optreedt. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden waarin eiseres en haar kinderen zich bevonden, waaronder het verlies van hun echtgenoot en vader, en de huidige situatie in Syrië na een aardbeving.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres, vastgesteld op € 1.750. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die betrekking hebben op gezinsleven en de rechten van asielzoekers onder het EVRM.