ECLI:NL:RBDHA:2024:5196
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling na de intrekking van een beroep door de verzoeker. De verzoeker had op 16 januari 2024 een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem een verblijfsvergunning werd verleend met een onjuiste geldigheidsduur. Op 19 maart 2024 werd dit besluit gecorrigeerd, maar de verzoeker had al eerder zijn beroep tegen het eerste besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris weigerde deze vergoeding, stellende dat het beroep niet ontvankelijk was en dat de verzoeker niet in een betere positie was gekomen door de schrijffout in het besluit.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. Volgens de rechtbank is er geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de geldigheidsduur in het oorspronkelijke besluit een kennelijke verschrijving was. De rechtbank concludeert dat het herstellen van deze verschrijving niet kan worden aangemerkt als een tegemoetkoming aan de verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 april 2024.