ECLI:NL:RBDHA:2024:5207
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de pleegrelatie in het kader van de machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van eiser, een Jemenitische man. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag voor een mvv had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting in Breda, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.C. van den Berg, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A. Dijcks en mr. C.W.M. van Breda.
Eiser heeft vanaf zijn vierde levensjaar bij zijn zwager, referent, gewoond, die in Nederland een asielvergunning heeft. De staatssecretaris heeft de mvv-aanvraag van eiser afgewezen op basis van het standpunt dat er geen pleegrelatie tussen eiser en referent is aangetoond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat de pleegrelatie niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser feitelijk in het gezin van referent heeft gewoond en dat er zowel medische als financiële redenen waren voor deze situatie.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de pleegrelatie opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van het kind in deze procedure onvoldoende is meegewogen en dat de feitelijke situatie van eiser en zijn relatie met zijn biologische ouders niet correct is beoordeeld door de staatssecretaris.