ECLI:NL:RBDHA:2024:5207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
NL22.26000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de pleegrelatie in het kader van de machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van eiser, een Jemenitische man. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag voor een mvv had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting in Breda, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.C. van den Berg, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A. Dijcks en mr. C.W.M. van Breda.

Eiser heeft vanaf zijn vierde levensjaar bij zijn zwager, referent, gewoond, die in Nederland een asielvergunning heeft. De staatssecretaris heeft de mvv-aanvraag van eiser afgewezen op basis van het standpunt dat er geen pleegrelatie tussen eiser en referent is aangetoond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat de pleegrelatie niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser feitelijk in het gezin van referent heeft gewoond en dat er zowel medische als financiële redenen waren voor deze situatie.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de pleegrelatie opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van het kind in deze procedure onvoldoende is meegewogen en dat de feitelijke situatie van eiser en zijn relatie met zijn biologische ouders niet correct is beoordeeld door de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26000

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Dijcks en mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

In het besluit van 23 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op een zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was aanwezig [Referent] , referent. Als tolk is verschenen N. Abdalla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Breda.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Jemenitische nationaliteit. Zijn zwager [Referent] treedt in deze procedure op als referent. Dit betekent dat hij bij verweerder een aanvraag heeft ingediend om eiser naar Nederland te laten komen. In november 2018 heeft referent in Nederland een asielvergunning gekregen. Hij is getrouwd met de oudere zus van eiser. Vanaf zijn vierde levensjaar heeft eiser bij referent en diens gezin gewoond, totdat referent naar Nederland moest vluchten.
2. Op 12 februari 2019 heeft referent mvv-aanvragen ingediend voor zijn vrouw, zijn vijf biologische kinderen en zijn vijf pleegkinderen, waaronder eiser. Deze aanvragen heeft verweerder allemaal ingewilligd, behalve die voor eiser. In het besluit van 1 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de mvv-aanvraag voor eiser namelijk afgewezen. Volgens verweerder is de identiteit van eiser, de identiteit van eisers biologische ouders en de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn biologische ouders wel aannemelijk gemaakt. Verweerder acht het echter niet aannemelijk dat er een pleegrelatie tussen eiser en referent is ontstaan. Het Bureau Documenten van verweerder kan geen uitspraak doen over de door eiser overgelegde voogdijverklaring vanwege het gebrek aan betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Volgens deze voogdijverklaring is eiser bij referent gaan wonen om financiële redenen. Referent heeft echter verklaard dat eiser voor een medische behandeling bij hem heeft verbleven. Daarom kan er geen waarde worden gehecht aan de inhoud van de voogdijverklaring. Niet is gebleken dat eisers biologische ouders niet in staat waren om voor hem te zorgen. Ook is niet onderbouwd dat eiser financieel afhankelijk is van referent. Verder is niet aangetoond dat eisers biologische ouders niet betrokken zijn gebleven bij de opvoeding en heeft referent verklaard dat zij wellicht wel weer in staat zouden zijn om voor eiser te zorgen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 20 oktober 2022 is referent gehoord door de hoorcommissie van verweerder. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder volgt eiser wel in zijn stelling dat er zowel financiële als medische redenen waren om bij referent te gaan wonen. Maar verweerder handhaaft zijn standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat er een pleegrelatie is tussen eiser en referent, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn biologische ouders niet is verbroken.
Standpunten in beroep
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat er geen sprake meer is van een gezinsband met zijn biologische ouders. Net als bij de andere pleegkinderen van referent, had verweerder uit de overgelegde stukken moeten concluderen dat er geen juridische band meer is tussen hem en zijn biologische ouders. Het is voldoende aannemelijk gemaakt dat er wel degelijk een noodzaak was tot voogdij. Niet alleen moest hij in de stad [Stad] , waar referent met zijn gezin woonde, een medische behandeling aan zijn gebit ondergaan, ook konden zijn biologische ouders hem op het platteland niet onderhouden vanwege de slechte omstandigheden. Het is algemeen bekend dat het in Jemen gevaarlijk en armoedig is. Eiser stelt dat hij zijn biologische ouders nauwelijks meer kent en dat hij bij hen geen oudergevoel heeft. Het is schrijnend en niet in het belang van eiser als kind dat hij niet zou kunnen worden herenigd met het pleeggezin waarin hij is opgegroeid. Ondanks dat referent nu naar Nederland is gevlucht en de rest van het gezin met hem is herenigd, is eiser niet terug bij zijn biologische ouders gaan wonen. Eerst woonde eiser bij een broer van referent in [Stad] . Nu woont hij in het oude huis van referent en heeft referent daar iemand geregeld om voor hem te zorgen. Al het voorgaande geeft aan dat er ook geen feitelijke gezinsband meer is tussen eiser en zijn biologische ouders. Dat verweerder in het bestreden besluit stelt dat de overkomst van eiser later ook zou leiden tot de overkomst van diens biologische ouders, is speculatief en voorbarig. Verweerder stelt zich meestal juist op het standpunt dat een gezinsband is verbroken, maar nu wil verweerder kennelijk dat een verbroken gezinsband wordt hersteld omdat hem dat beter uitkomt. Dit is in strijd met het nareisbeleid en met artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Volgens eiser is het bestreden besluit ook in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM, het recht op gezinsleven). Ten slotte beroept eiser zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3381. In deze uitspraak is namelijk geoordeeld dat verbreking van de gezinsband met de biologische ouders geen voorwaarde is voor het aannemen van een pleegrelatie.
5. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het volgende standpunt. In het bestreden besluit wordt niet vereist dat een verbroken gezinsband wordt hersteld. De gezinsband tussen eiser en zijn biologische ouders is namelijk nooit verbroken. Nu het onderzoeksresultaat over de voogdijverklaring niet is weerlegd met een contra-expertise, kan niet van de juistheid van de voogdijverklaring worden uitgegaan. Bovendien blijkt niet uit de inhoud van de voogdijverklaring dat eisers biologische ouders afstand doen van eiser, en is de voogdijverklaring pas later opgesteld. Uit de omstandigheid dat eiser het bij referent en diens gezin naar zijn zin had, volgt niet dat er een noodzaak was tot voogdij. Weliswaar is de band tussen eiser en zijn biologische ouders minder hecht geworden, referent heeft verklaard dat er wel contact is gebleven en dat eisers vader bij hem op bezoek kwam. Nu referent niet in een wezenlijk betere financiële situatie verkeert dan eisers biologische ouders, is er ook geen financiële noodzaak tot voogdij. Nu eiser behoort tot het gezin van zijn biologische ouders en niet van hen gescheiden wordt, is er geen sprake van schrijnendheid.
Oordeel van de rechtbank
6. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eisers biologische ouders toestemming hebben gegeven voor de overkomst van eiser naar Nederland. Dit blijkt uit de door hen ondertekende toestemmingsverklaring die bij de aanvraag is overgelegd.
7. Volgens onderdeel C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt bij een gestelde pleegsituatie aan vier aspecten getoetst: de reden en de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent, de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent, in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn om voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind, en of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen of dat de zorg van rechtswege naar referent is gegaan. Tijdens de zitting heeft eiser erop gewezen dat verweerder in het verweerschrift verwijst naar beleidsregels van na het bestreden besluit, maar de rechtbank stelt vast dat de inhoud van dit onderdeel van het beleid ten tijde van het bestreden besluit gelijkluidend was.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de pleegrelatie tussen eiser en referent niet aannemelijk is gemaakt en motiveert dit als volgt.
9. Het is niet in geschil dat eiser vanaf zijn vierde levensjaar in het gezin van referent heeft gewoond, totdat referent in de zomer van 2018, en later zijn gezin, naar Nederland moest vluchten. Eiser is het enige lid van dit gezin dat momenteel niet in Nederland verblijft en desondanks is hij tot op heden nog steeds niet terug bij zijn biologische ouders gaan wonen. In het bestreden besluit heeft verweerder onderkend dat er zowel een medische als een financiële noodzaak was voor eiser om bij referent te gaan wonen. Ook heeft verweerder onderkend dat eiser op eigen verzoek en met toestemming van zijn biologische ouders langer bij referent is gebleven dan strikt genomen noodzakelijk was. Verweerder heeft ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan de omstandigheid dat er op enig moment geen strikte noodzaak meer was tot voogdij. Dit laat namelijk onverlet dat eiser feitelijk wel een gezinslid van referent is gebleven. Verweerder heeft zich ten onrechte niet gebaseerd op de werkelijke situatie.
10. Daar komt nog bij dat niet valt in te zien waarom verweerder na het onderkennen van de financiële noodzaak verderop in het bestreden besluit alsnog aan eiser tegenwerpt dat zijn biologische ouders een vergelijkbare financiële situatie hebben als referent. Ook op dit punt heeft verweerder zich ten onrechte niet gebaseerd op de feitelijke situatie dat eiser financieel wordt onderhouden door referent.
11. Bovendien heeft verweerder ten onrechte niet onderkend dat de band tussen eiser en zijn biologische ouders zeer marginaal is. Referent heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar, en opnieuw tijdens de zitting, verklaard dat eiser in de afgelopen jaren één keer gedurende een maand bij zijn biologische ouders op bezoek is geweest, dat zijn biologische vader nog één keer gedurende een dag in [Stad] bij eiser op bezoek is geweest en dat er verder vanwege het gebrek aan goede communicatiemiddelen in Jemen nauwelijks tot geen contact is. Hieruit heeft verweerder niet mogen afleiden dat er nog een feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn biologische ouders bestaat. De enkele verklaring van referent dat eisers biologische ouders in theorie wel weer opnieuw voor eiser zouden kunnen gaan zorgen, is daarvoor niet voldoende. Hieruit vloeit verder voort dat het belang van het kind onvoldoende bij het bestreden besluit is betrokken.

Conclusie en gevolgen

12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank hoeft zich dan ook niet meer uit te laten over artikel 8 van het EVRM. Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsvereiste van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
13. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt nu namelijk op de weg van verweerder om alsnog een deugdelijke beoordeling van de pleegrelatie te maken met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Wel ziet de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb aanleiding om te bepalen dat verweerder het nieuwe besluit binnen zes weken moet nemen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser al erg lang op de uitslag van deze procedure moet wachten.
14. In het gegrond verklaren van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 (zeventienhonderdvijftig euro) aan proceskosten aan eiser;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.