ECLI:NL:RBDHA:2024:5286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
NL23.30405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag en prematuriteit van ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 11 december 2023, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant heeft verzet ingesteld, omdat hij van mening is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in deze procedure dezelfde rechtsvraag aan de orde is als in de eerdere procedure. De rechtbank heeft het verzet op 13 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de vraag of de beslistermijn rechtsgeldig is verlengd niet aan de orde is in deze procedure. De rechtbank verklaart het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de beroepszaak wordt hervat. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor asielaanvragen begint met het ondertekenen van het M35-H-formulier en niet met de afgifte van de loopbrief. De opposant heeft op 12 juli 2022 een asielaanvraag ingediend, en de beslistermijn eindigde op 12 oktober 2023. De ingebrekestelling die de opposant heeft ingediend op 9 september 2023, is prematuur en daarom niet rechtsgeldig. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is.

De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en openbaar gemaakt op 9 april 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open voor zover het verzet betreft, maar wel voor het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30405

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Naam], opposant

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposant
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 11 december 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 13 maart 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb [1] biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat er nog een procedure aanhangig is waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat ten onrechte is geoordeeld dat in deze procedure dezelfde rechtsvraag aan de orde is. In de eerdere procedure tegen het niet tijdig beslissen staat ter discussie of verweerder de beslistermijn rechtsgeldig heeft verlengd tot 15 maanden op grond van WBV 2022/22. In deze procedure is echter sprake van een ingebrekestelling na ommekomst van deze 15 maanden en een daaropvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen.
3. De rechtbank volgt opposant in het standpunt dat in de uitspraak van 11 december 2023 ten onrechte is geoordeeld dat in deze procedure dezelfde rechtsvraag aan de orde is, aangezien hier niet de vraag speelt of de beslistermijn rechtsgeldig is verlengd op grond van WBV 2022/22. De rechtbank heeft het beroep van opposant dan ook ten onrechte op die grond kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet is daarom gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 11 december 2023 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
4. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. Partijen zijn bovendien gewezen op de bevoegdheid van de bestuursrechter om, als het verzet gegrond wordt verklaard, tevens uitspraak te doen op het beroep. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
5. Opposant heeft de door hem op 8 juni 2022 ontvangen loopbrief overgelegd en stelt dat de beslistermijn op die datum is gaan lopen. Volgens opposant had er uiterlijk 15 maanden later en daarmee op 8 september 2023 een besluit genomen moeten worden. Omdat een besluit is uitgebleven, heeft hij verweerder op 9 september 2023 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft hij op 25 september 2023 opnieuw beroep tegen het niet tijdig beslissen ingesteld.
6. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn voor asielaanvragen zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] aanvangt met het ondertekenen van het daartoe bestemde M35-H-formulier en niet met de afgifte van de loopbrief. [3] Opposant heeft op 12 juli 2022 een asielaanvraag ingediend middels het M35-H-formulier. Verweerder had hier binnen zes maanden op moeten beslissen, zodat uiterlijk 12 januari 2023 een besluit genomen had moeten zijn. In een brief van 18 november 2022 heeft verweerder de beslistermijn echter met negen maanden verlengd op grond van WBV 2022/22. De nieuwe beslistermijn eindigde daarmee op 12 oktober 2023. Opposant heeft op 9 september 2023 en daarmee voor het einde van de beslistermijn een ingebrekestelling ingediend. De ingebrekestelling is dus prematuur en daarom niet rechtsgeldig. Daarmee is bij het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van opposant is dan ook om die reden niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door opposant gemaakte proceskosten, omdat het verzet gegrond is. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 875,00), en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 9 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie voor dit oordeel ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2511.