In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 2 april 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 oktober 2023 Nederland heeft verlaten, maar in januari 2024 weer is teruggekeerd. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, waardoor de eerdere beslissing van 14 mei 2021 nog steeds van kracht is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen op basis van de Vreemdelingenwet, en dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, terecht zijn vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.