ECLI:NL:RBDHA:2024:544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsbeperkende maatregel op basis van psychische gesteldheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2023, waarbij hem werd opgelegd zich te houden aan een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht heeft genomen bij het opleggen van de maatregel. Eiser stelde dat zijn psychische gesteldheid niet voldoende was meegewogen en dat hij niet was gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de psychische gesteldheid van eiser geen contra-indicatie vormde voor de maatregel. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de maatregel rechtmatig was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37598

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van november 2023 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens verweerder vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 4 november 2023 en de incidenten die daarin zijn vermeld. Verweerder is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten van partijen
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voorafgaande aan de maatregel is gehoord zonder dat hem is gevraagd of hij rechtsbijstand wenst bij het gehoor. Eiser meent dat dit een ernstig gebrek betreft en dat de maatregel – nu er sprake is van een belastend besluit en van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - onrechtmatig moet worden geacht.
2.1.
Verder is eiser van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met het gegeven dat eisers’ gedragingen zijn gelegen in zijn psychische gesteldheid. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel aangegeven dat hij niet tegen veel mensen en drukte kan en dat dit psychisch zwaar drukt en kan leiden tot zelfmoord. Verder verklaart eiser dat hij niet tegen kleine ruimtes kan. Eiser meent dat in de maatregel niet zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd is waarom ondanks deze psychische gesteldheid desalniettemin de maatregel kon worden opgelegd. Ook is niet gebleken dat eiser is gezien door
een arts zoals is opgenomen op pagina 16 van het maatregelenbeleid van COa nu acute
psychiatrische problematiek een contra indicatie betreft voor plaatsing in de HTL.
2.2.
Tot slot stelt eiser dat de maatregel inmiddels onevenredig lang voortduurt. Eiser wijst daarbij op paragraaf A5/5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) en op pagina 15 van het maatregelenbeleid. Daarin staat dat het COa, tenzij het gedrag van de vreemdeling hier eerder aanleiding voor geeft en zich geen gronden voor inbewaringstelling voordoen, uiterlijk na een periode van twaalf weken tot voortzetting van de handhaving en het toezicht op de HTL (in welk geval de vrijheidsbeperkende maatregel voortduurt), terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie of een andere maatregel op grond van de RVA. In het maatregelenbeleid staat dat in de HTL in de eerste week een intake en persoonlijk begeleidingsplan wordt opgesteld. Bovendien staat daarin dat de maatregel
voor vier weken + 1 week en maximaal voor 12 weken + 1 week wordt opgelegd. Eiser heeft sinds het opleggen van de maatregel op 4 november 2023 geen intake, geen persoonlijk begeleidingsplan of voortgangsgesprekken gehad zodat verweerder kon beoordelen of aanleiding bestond de maatregel te continueren terwijl deze inmiddels bijna acht weken voortduurt. Eiser zou vanwege zijn goede gedrag kunnen worden teruggeplaatst naar een reguliere opvanglocatie en meent dat verweerder daartoe ten onrechte niet is overgegaan.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de maatregel op goede gronden is opgelegd en merkt daarbij op dat voorafgaand aan het opleggen van de maatregel moet worden gehoord en dat dit ook is gebeurd. Het wijzen op het recht op rechtsbijstand is daarbij geen vereiste en de verwijzing van eiser naar de Awb maakt dit niet anders. De maatregel is volgens de staatssecretaris dan ook zorgvuldig tot stand gekomen.
3.1.
Daarnaast is de staatssecretaris van mening dat de grond dat de staatssecretaris in de psychische gesteldheid van eiser een contra-indicatie had moeten zien niet ter beoordeling voorligt nu het beroep enkel gericht is tegen de vrijheidsbeperkende maatregel en niet het plaatsingsbesluit. De psychische gesteldheid van eiser is overigens wel meegenomen in de overweging om de maatregel op te leggen, dit is ook zo gemotiveerd in het besluit en daarmee is het besluit afdoende gemotiveerd. Dit is te meer het geval nu de persoonlijke omstandigheden van eiser zijn verdisconteerd in de maatregel en er eveneens een akkoord is van GezondheidZorg Asielzoekers (GZA).
3.2.
Ten aanzien van het voortduren van de maatregel stelt de staatssecretaris dat daarin verwezen wordt naar het plaatsingsbesluit en dat, nu dit rechtmatig moet worden geacht, ook het voortduren van de vrijheidsbeperkende maatregel nog altijd rechtmatig moet worden geacht.
Oordeel rechtbank
4. De oplegging van de bestreden maatregel hangt samen met het plaatsingsbesluit van het COa van 5 december 2023 om eiser in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Dit zijn twee samenhangende, maar afzonderlijke besluiten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COa. Gelet hierop ligt de plaatsing van eiser in de HTL door het COa niet ter toetsing voor en gaat de rechtbank uit van de rechtmatigheid van dit besluit.
4. 1. De rechtbank volgt eiser niet in zijn argument dat het feit dat hij niet is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand maakt dat de maatregel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zoals eiser zelf aangeeft vloeit een dergelijke verplichting niet voort uit de Vreemdelingenwet. Bovendien volgt uit artikel 3:2 Awb niet dat enkel wanneer een vreemdeling is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig kan worden vergaard en er is dan ook geen sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. Nu eiser ook daadwerkelijk in beroep is gegaan, is niet gebleken dat eiser op enig moment is verstoken van zijn recht op gratis rechtsbijstand.
4.2.
In paragraaf A5/1 van de Vc 2000 is gesteld dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit steeds in acht moeten worden genomen bij toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel.
In paragraaf A5/5 van de Vc 2000 is verder het volgende overwogen:

Voor zowel de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als de vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw geldt dat indien de vreemdeling gedurende of na de asielprocedure overlast veroorzaakt op de (opvang)locatie waar de vreemdeling verblijft een maatregel op grond van artikel 56 Vw kan worden opgelegd. De vreemdeling wordt opgedragen te verblijven op en in een gebied rondom de handhaving- en toezichtlocatie (HTL).“

Onder overlast wordt onder meer begrepen (herhaaldelijk) agressief verbaal en non-verbaal gedrag richting medebewoners of personeel op de (opvang)locatie of daarbuiten, het aanrichten van vernielingen of het discrimineren of intimideren van medebewoners. Het COA besluit, tenzij het gedrag van de vreemdeling hier eerder aanleiding voor geeft en zich geen gronden voor inbewaringstelling voordoen, uiterlijk na een periode van twaalf weken tot voortzetting van de handhaving en het toezicht op de HTL (in welk geval de vrijheidsbeperkende maatregel voortduurt), terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie of een andere maatregel op grond van de RvA”
4.3.
De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat de beroepsgrond van eiser dat de secretaris in de psychische gesteldheid van eiser een contra-indicatie had moeten zien niet ter beoordeling voorligt nu het beroep enkel gericht is tegen de vrijheidsbeperkende maatregel en niet tegen het plaatsingsbesluit. De oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000 is een discretionaire bevoegdheid bij de toepassing waarvan de staatssecretaris steeds de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht dient te nemen. Gelet daarop dient de staatssecretaris bij het opleggen van de maatregel te beoordelen of de psychische gesteldheid van de vreemdeling zich daartegen verzet. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat de psychische gesteldheid van eiser aan oplegging van de maatregel in de weg stond. Voor dit oordeel is van belang dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel overleg is geweest met GZA en dat GZA akkoord is gegaan met de HTL-plaatsing. Verder zijn er geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat medische (psychische) belemmeringen aan het beperken van de vrijheid van eiser in de weg stonden. Gelet daarop zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om aan het deskundigenadvies van GZA te twijfelen. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat de medische hulpverlening in de HTL gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij, dat er eventueel specialistische zorg beschikbaar is en dat eiser in de HTL bezoek kan ontvangen, bijvoorbeeld van medische behandelaars. Niet is gebleken dat deze voorzieningen tekort schieten of dat eiser er geen gebruik van kan maken.
4.4.
Ten aanzien van het voortduren van de maatregel overweegt de rechtbank dat er op dit moment geen wettelijke grondslag is om de voortduring van de vrijheidsbeperkende maatregel te toetsen. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat de benodigde gesprekken - o.a. een intake, het opstellen van een begeleidingsplan en voortgangsgesprekken - zijn gevoerd met eiser. Verder krijgt eiser medische zorg en wordt hij vanuit Veldzicht ambulant ondersteund. Er wordt gewerkt aan terugplaatsing van eiser naar een AZC binnen de behandelkring van Veldzicht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open