ECLI:NL:RBDHA:2024:5455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.9949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelander Oekraïne in het bestuursrecht

Op 16 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een brief van 24 januari 2024 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van verzoeker, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. Dit besluit was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Verzoeker had hiertegen beroep ingesteld, wat bekend staat onder zaaknummer NL24.7539. In een latere brief van 22 februari 2024 werd het terugkeerbesluit van de staatssecretaris ingetrokken, omdat verzoeker een verblijfsvergunning had aangevraagd. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk gegrond was en deed uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de ABRvS waarin voorlopige voorzieningen waren getroffen voor andere vreemdelingen, en besloot dat verzoeker behandeld moet worden als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, totdat op zijn beroep is beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- aan verzoeker, die rechtsbijstand had ingeschakeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9949

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2024 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In een brief van 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. Dat volgt volgens de brief uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 2024. In de brief heeft de staatssecretaris verder het eerder genomen besluit, waarbij is besloten dat de tijdelijke bescherming ophoudt per 4 september 2023, ingetrokken. Ook heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij geen nieuw besluit hoeft te nemen over het recht op tijdelijke bescherming van verzoeker, omdat de tijdelijke bescherming van rechtswege ophoudt per 4 maart 2024. Aan verzoeker zal wel een nieuw terugkeerbesluit worden uitgereikt. Verzoeker heeft na 1 april 2024 geen recht meer op opvang, aldus de brief.
1.2
Bij besluit van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit genomen. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.7539.
1.3
In een brief van 22 februari 2024 heeft de staatssecretaris aangegeven dat het terugkeerbesluit wordt ingetrokken, omdat verzoeker een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Verzoeker mag ook na 4 maart 2024 in Nederland blijven, omdat hij de aanvraag in Nederland mag afwachten. Wel stopt zijn recht op verblijf onder de Richtlijn Tijdelijke bescherming.
1.4
Op 7 maart 2024 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter van de ABRvS heeft op 2 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1366) in zes zaken een voorlopige voorziening getroffen. In die uitspraken is gewezen op de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Amsterdam waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU, en de uiteenlopende en verschillende oordelen van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. Daarin ziet de voorzieningenrechter van de ABRvS aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. Om die reden is bepaald dat de betreffende vreemdelingen niet worden uitgezet en dat zij worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hen van toepassing is, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist.
5. De voorzieningenrechter heeft verder kennis genomen van de brief van 3 april 2024 van de staatssecretaris aan gemeenten waarin hij schrijft dat de door de voorzieningenrechter van de ABRvS getroffen voorzieningen alleen betrekking hebben op de zes betreffende vreemdelingen en dat gemeenten door kunnen gaan met het beëindigen van de opvang van andere derdelanders, zolang in individuele zaken geen ordemaatregel of voorlopige voorziening is getroffen.
6. Gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen, maar ook omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter deze procedure zich niet leent om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit gelet op de rechtsvragen die samenhangen met het beroep, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van de vreemdeling een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van € 875,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.