ECLI:NL:RBDHA:2024:5472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL23.16698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij dochter in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Belarussische nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om bij haar dochter en kleinkinderen in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in eerdere besluiten onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. In een eerdere uitspraak van 25 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging niet goed was gemotiveerd. De staatssecretaris heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, maar de rechtbank concludeert dat de belangenafweging nog steeds in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de objectieve belemmeringen en de economische situatie van het gezin onvoldoende heeft gewogen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- en het griffierecht van € 184,- wordt vergoed. De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt, ondanks de erkenning van de persoonlijke banden met haar kleinkinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16698

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar dochter, [referente] , verder te noemen referente.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 januari 2021 afgewezen. Eiseres heeft tegen de afwijzing van haar aanvraag meerdere beroepsprocedures doorlopen. Met het bestreden besluit van 11 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder laatstelijk bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben referente, gemachtigde van eiseres, E. Batalovo als tolk en gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Wat er aan deze zaak vooraf ging
2. Eiseres heeft de Belarussische nationaliteit en is geboren op [datum 1] 1949. Haar dochter, schoonzoon en twee kleinkinderen ( [kleinkind 1] en [kleinkind 2] ) wonen in Nederland. De schoonzoon van eiseres, [schoonzoon] , heeft de Jemenitische nationaliteit en heeft in 2015 in Nederland een verblijfsvergunning asiel gekregen. Referente, [kleinkind 1] en [kleinkind 2] zijn in 2019 in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. [kleinkind 1] is geboren op [datum 2] 2007 en [kleinkind 2] is geboren op [datum 2] 2004. Zij woonden voorafgaand aan het vertrek naar Nederland samen met hun moeder en eiseres in Belarus. [kleinkind 1] heeft sinds 26 maart 2021 de Nederlandse nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf bij het gezin van haar dochter in Nederland en heeft op 9 september 2021 de onderhavige aanvraag voor een mvv voor verblijf bij haar dochter ingediend.
3. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit van 26 januari 2021 afgewezen, en in het besluit van 3 september 2021 de afwijzing gehandhaafd, omdat er volgens verweerder geen sprake was van familie- of gezinsleven als bedoeld in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Volgens verweerder was er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Ook nam verweerder in die besluiten niet aan dat dat er tussen eiseres en haar kleinkinderen hechte persoonlijke banden bestaan.
4. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft in haar uitspraak van 27 juni 2022 [2] het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft op 26 augustus 2022 opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. In dit besluit neemt verweerder aan dat er hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen bestaan. Verweerder geeft eiseres het voordeel van de twijfel en acht in ieder geval aannemelijk dat zij in de periode 2015-2019 met haar kleinkinderen in [plaats] heeft gewoond. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres echter opnieuw ongegrond verklaard omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt.
De uitspraak van 25 april 2023
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 25 april 2023 [3] het beroep van eiseres tegen het besluit van 26 augustus 2022 gegrond verklaard omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Uit het bestreden besluit blijkt onvoldoende in hoeverre de inspanningen van referente en de schoonzoon van eiseres om werk te vinden in de beoordeling van het economisch belang zijn betrokken. Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is onderbouwd dat aan de schoonzoon van eiseres een inreisverbod voor Belarus is opgelegd. Verweerder had daarnaast bij de beoordeling van de intensiteit van het gezinsleven en het belang van het minderjarig kind de ingediende verklaring van de schooldirecteur in de belangenafweging moeten betrekken.
Het bestreden besluit van 11 mei 2023
6. Verweerder heeft op 11 mei 2023 een nieuw besluit genomen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 25 april 2023 en heeft het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder neemt de hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen aan. De belangenafweging valt echter, alle belangen in onderlinge samenhang bezien, nog steeds in het nadeel van eiseres uit. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat in het voordeel van eiseres is meegewogen dat zij een kopie van een geldig paspoort heeft opgestuurd en dat niet is gebleken van strafbare feiten. Dat eiseres voor een lange periode belangrijke taken heeft verricht in het leven van haar kleinkinderen is geen doorslaggevende factor om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te laten uitvallen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres het economisch belang laten meewegen omdat referente niet aan het inkomensvereiste voldoet en het niet ondenkbaar is dat eiseres vanwege haar leeftijd en medische geschiedenis aanspraak zal maken op de Nederlandse gezondheidszorg of andere voorzieningen van de Nederlandse overheid. Ook weegt volgens verweerder in het nadeel van eiseres dat zij veel sterkere banden met Belarus heeft dan met Nederland.
Ten aanzien van Jemen is er sprake van een objectieve belemmering omdat de echtgenoot van referente een asielverblijfsvergunning heeft, maar verweerder is van mening dat ten aanzien van Belarus voor referente en de kleinkinderen van eiseres geen objectieve belemmering bestaat. Dat de kleinkinderen racisme ervaren in Belarus is spijtig, maar er is geen sprake van een certain degree of hardship waardoor de belangenafweging in het voordeel van eiseres uitvalt. Eiseres kan het gezinsleven ook op een afstand voortzetten. Daarnaast wordt de intensiteit van het gezinsleven minder zwaarwegend geacht, vanwege de omstandigheden dat de ouders de primaire verzorgers van de kleinkinderen van eiseres zijn. Verweerder heeft daarbij de belangen van de kleinkinderen betrokken.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Het beroep is gegrond en de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder tegen de achtergrond van de uitspraak 25 april 2023 in het kader van artikel 8 van het EVRM een juiste belangenafweging gemaakt?
Objectieve belemmering
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken dat haar schoonzoon een inreisverbod heeft voor Belarus en dat [kleinkind 1] en [kleinkind 2] in Belarus racisme hebben ervaren.
8.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een objectieve belemmering ten aanzien van Belarus voor referente en de kleinkinderen van eiseres. Verweerder heeft zich echter in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de objectieve belemmering onjuist is afgewogen in het bestreden besluit. Omdat de schoonzoon van eiseres vanwege het inreisverbod Belarus niet mag inreizen, is er wel degelijk sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Belarus uit te oefenen. Deze belemmering geldt ook voor de kleinkinderen van eiseres, van hen kan immers niet verwacht worden dat zij het gezinsleven met hun vader verbreken om gezinsleven met eiseres in Belarus uit te oefenen. Het beroep is daarom al gegrond. Verweerder heeft aan de rechtbank verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen in stand gelaten kunnen worden en motiveert dat als volgt.
8.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat de objectieve belemmering slechts licht in het voordeel van eiseres meeweegt. De rechtbank volgt verweerder daarin. Zoals verweerder niet ten onrechte stelt, kan aan het gezinsleven ook op afstand invulling worden gegeven en neemt de objectieve belemmering van de schoonzoon van eiseres niet weg dat [kleinkind 1] en [kleinkind 2] eiseres kunnen blijven bezoeken. De rechtbank overweegt dat, in tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, verweerder in het bestreden besluit heeft beoordeeld of sprake is van een certain degree of hardship. Verweerder heeft zich daarover op het standpunt kunnen stellen dat het spijtig is dat [kleinkind 1] en [kleinkind 2] racisme in Belarus hebben ervaren, maar dat dit niet betekent dat zij niet in Belarus kunnen verblijven. Verweerder heeft dit onvoldoende kunnen vinden om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te laten uitvallen. De beroepsgronden die op het voorgaande zien, slagen niet.
Economisch belang
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 25 april 2023, namelijk om de verrichte inspanningen van referente en de schoonzoon van eiseres om werk te vinden te betrekken in het bestreden besluit. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar diverse arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [4] .
9.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de inspanningen die referente, de schoonzoon van eiseres en de kleinkinderen van eiseres om aan het werk te komen, gemotiveerd heeft betrokken in de boordeling in het kader van het economisch belang. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er enige waarde is toegekend aan de gepleegde inspanningen die het gezin doet om actief te zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt, dat de gepleegde inspanningen meewegen in het voordeel maar dat dit niet een doorslaggevende factor is waardoor de belangenafweging in het voordeel van eiseres uitvalt. Hierbij heeft verweerder van belang mogen achten dat referente en de schoonzoon van eiseres een bijstandsuitkering ontvangen, zij al enige tijd in Nederland zijn en nog steeds geen betaald werk hebben. Uit de overgelegde documenten blijkt weliswaar dat de schoonzoon van eiseres een goede kans op de arbeidsmarkt heeft, zodra zijn taalvaardigheden zijn verbeterd, maar dat hij sinds zijn verblijf in Nederland (2015) een bijstandsuitkering ontvangt. Ook referente ontvangt (op het moment van het bestreden besluit) een uitkering. Verweerder merkt daarbij op dat het spijtig is dat referente medische problemen heeft, maar dat niet is gebleken dat zij geen werkzaamheden kan verrichten om inkomsten te verkrijgen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de inkomsten van [kleinkind 1] en [kleinkind 2] uit bijbaantjes ook te weinig zijn om te kunnen voorzien in het levensonderhoud van eiseres. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de inkomsten van het gezin gering en niet duurzaam zijn, en dat het vooralsnog onduidelijk is of het gezin in de toekomst voldoende middelen heeft om in het levensonderhoud van het gehele gezin te kunnen voorzien.
9.3
De arresten waarnaar eiseres heeft verwezen zien, zoals verweerder terecht stelt, op niet vergelijkbare situaties. In de arresten waren de vreemdelingen die verblijf zochten bij ouders allen minderjarig, in geen van de genoemde arresten was sprake van een relatie tussen grootouder en kleinkinderen. Daarnaast ging het in die arresten om situaties waarin de afwijzing feitelijk alleen gebaseerd was op de omstandigheid dat de vreemdelingen bijstand ontvingen, terwijl de andere belangen in het voordeel van de vreemdelingen uitvielen. Daar is in de situatie van eiseres geen sprake van.
9.4
De stelling van eiseres dat verweerder alsnog bij de beoordeling moet betrekken dat referente in de beroepsfase een eenmanszaak is begonnen, aan het inkomensvereiste voldoet en geen uitkering meer nodig heeft, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De rechtbank volgt verweerder in het oordeel dat er sprake is van een ex tunc toetsing in de beroepsfase. Vaststaat dat referente op het moment van het bestreden besluit niet werkte en op basis van de toen bekende gegevens heeft verweerder een beperkt gewicht aan de door haar verrichtte inspanningen om aan werk te komen kunnen toekennen. Bovendien is niet gebleken dat referente thans geen bijstand meer ontvangt en is, gelet op het feit dat zij enkel stukken over haar huidige inkomen heeft ingediend die zien op een periode van anderhalve maand, onvoldoende duidelijk of haar inkomsten ook structureel zullen zijn en of referente bijstandsonafhankelijk zal blijven. Ook op zitting is dit niet gebleken.
9.5
De stelling van eiseres dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij gelet op haar leeftijd en medische geschiedenis aanspraak zal moeten maken op Nederlandse voorzieningen zoals gezondheidszorg, gaat niet op. De rechtbank verwijst voor de motivering hiervan naar de uitspraak van 25 april 2023 waarover in rechtsoverweging 7.1 al is geoordeeld. Niet is gebleken van andere omstandigheden in de gezondheid van eiseres waardoor de belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te vallen.
9.6
De beroepsgronden die zien op het economische belang, slagen niet.
Intensiteit van het gezinsleven/belang van het minderjarig kind
10. Eiseres stelt dat verweerder de intensiteit van het gezinsleven niet zorgvuldig heeft gewogen in het bestreden besluit, omdat verweerder de samenwoning van eiseres met de kleinkinderen niet als een zwaarwegend belang heeft meegenomen.
10.1
Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder aannemelijk acht dat eiseres van 2015 tot 2019 met haar dochter en kleinkinderen in [plaats] heeft samengewoond en dat verweerder de hechte persoonlijke banden heeft aangenomen op basis van die periode. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevend gewicht aan de samenwoning hoeven toekennen. Zoals ook volgt uit rechtsoverweging 10. in de uitspraak van de rechtbank van 25 april 2023, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat er zwaar gewicht wordt gehecht aan het feit dat de biologische ouders van de kleinkinderen van eiseres altijd in beeld waren en dat na het vertrek van hun vader naar Nederland, hun moeder bij hen bleef. Daarnaast zijn beide ouders momenteel in beeld en zijn zij de primaire verzorgers van de kleinkinderen van eisers. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit de intensiteit van het gezinsleven minder zwaarwegend maakt dan bijvoorbeeld de situatie dat beide biologische ouders permanent of langdurig afwezig zijn. Verweerder heeft dit in het nadeel van eiseres mogen meewegen.
10.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder, in tegenstelling tot wat eiseres stelt, de belangen van de kleinkinderen en daarmee de samenwoning en de intensiteit van het gezinsleven voldoende in het bestreden besluit heeft meegewogen. Verweerder heeft immers in de afweging kenbaar meegenomen dat het begrijpelijk is dat de verhuizing naar Nederland en het achterblijven van eiseres een impact heeft op [kleinkind 1] , maar dat niet is aangetoond dat de fysieke problemen van [kleinkind 1] , zoals zijn astma-aanvallen direct verband houden met de afwezigheid van eiseres. Verweerder betwist niet dat [kleinkind 1] door een moeilijke tijd heen is gegaan en nog steeds gaat, maar dit is geen reden is om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te laten uitvallen. De ouders van [kleinkind 1] (zijn primaire verzorgers) en de Nederlandse staat kunnen [kleinkind 1] bij deze problemen ondersteunen. Verweerder heeft, zoals ook overwogen in de uitspraak van 25 april 2023, niet ten onrechte gesteld dat de kleinkinderen thans op een leeftijd zijn waarin zij steeds zelfstandiger worden, waardoor het belang van eiseres om deel te nemen aan de opvoeding steeds kleiner wordt. Het voorgaande maakt, bij elkaar bezien, dat verweerder de belangen van het kind voldoende kenbaar gemotiveerd heeft meegewogen in het bestreden besluit.
10.3
De beroepsgronden die zien op de intensiteit van het gezinsleven en de belangen van de kleinkinderen, slagen daarom ook niet.
Chavez-Vilchez
11. Voor zover eiseres aanvoert dat aan de voorwaarden van het Chavez-Vilchez arrest [5] wordt voldaan stelt de rechtbank vast dat deze rechtbank in haar uitspraak van 25 april 2023 heeft overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aan de voorwaarden uit het Chavez-Vilchez arrest is voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
Restrictief toelatingsbeleid
12. De stelling van eiseres dat het disproportioneel is om de categorie ouderen van gezinshereniging uit te sluiten, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat verweerder een ruime beoordelingsvrijheid heeft om zijn eigen beleid vast te stellen. Verweerder heeft er bewust niet voor gekozen om grootouders met kleinkinderen te herenigen, gelet op het restrictief toelatingsbeleid en het feit dat deze groep doorgaans veel gebruik maakt van de door de maatschappij betaalde publieke voorzieningen. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat in het geval van eiseres niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat er toch een positieve verplichting op Nederland rust om verblijf aan eiseres toe te kennen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is gegrond vanwege het onder rechtsoverweging 8.1 geconstateerde gebrek. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt.
13.1
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de
gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarnaast draagt de rechtbank verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 184,- te vergoeden aan eiseres;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zaaknummer AWB 21/5733.
3.Zaaknummer NL22.18494.
4.EHRM arrest Haydarie e.a. tegen Nederland van 20 oktober 2005 (8876/04), EHRM arrest Hasanbasic tegen Zwitserland van 11 juni 2013 (52166/09), en EHRM arrest B.F. e.a. tegen Zwitserland van 4 juli 2023 (13258/18).
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez en