ECLI:NL:RBDHA:2024:5488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
23/7676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders Den Haag inzake bijstandsverlening op grond van Bbz 2004

In deze zaak heeft eiser, een zelfstandige ondernemer, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had eiser bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) toegekend voor een bepaalde periode, maar had zijn bezwaren tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen het laatste besluit ongegrond verklaard. Eiser stelde dat zijn bedrijf levensvatbaar was en dat hij recht had op een langere uitkeringsperiode vanwege externe omstandigheden van tijdelijke aard. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2024 behandeld en op 9 april 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als externe omstandigheden van tijdelijke aard konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had geweigerd eiser nogmaals bijstand te verlenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7676

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: M.J. Logan).

Inleiding

1. In het besluit van 11 juli 2023 (primair besluit 1) heeft het college aan eiser bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) toegekend voor de periode van 13 april 2023 tot en met 12 oktober 2023.
1.1.
In het besluit van 4 oktober 2023 (primair besluit 2) heeft het college aan eiser bijstand op grond van de Bbz 2004 toegekend voor de periode van 13 april 2023 tot en met 12 april 2024.
1.2.
In het besluit van 23 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en heeft de bezwaren tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser, geboren op [geboortedatum] 196 met de Franse nationaliteit, is sinds 1 december 2011 eigenaar van de onderneming [bedrijfsnaam] B.V. Hij heeft op 13 april 2023 een Bbz-uitkering aangevraagd bij het college omdat hij over onvoldoende inkomen beschikte.
2.1.
In een rapport van 10 mei 2023 staat dat eiser in het kader van zijn aanvraag heeft aangegeven dat zijn bedrijf al jaren niet zo goed loopt, maar dat hij het bedrijf niet kan uitschrijven bij de Kamer van Koophandel gezien een dispuut met de belastingdienst over een opgelegde aanslag. Hij is dakloos en woont in zijn bedrijfspand. Het college heeft eiser verzocht om informatie aan te leveren (belastingaangiften en gegevens met betrekking tot het dispuut met de belastingdienst) en heeft aan eiser, zoals door hem verzocht, een eerste voorschot verstrekt van 13 april 2023 tot en met 12 mei 2023.
2.2.
Op 30 mei 2023 heeft het college een e-mailbericht naar eiser gestuurd. In dit bericht staat dat uit de gesprekken met eiser duidelijk werd dat zijn bedrijf al langere tijd geen of weinig inkomsten heeft en dat eiser ook niet verwacht dat er op korte termijn inkomsten zullen zijn. Omdat het bedrijf niet levensvatbaar is, heeft het college aangegeven dat het verstrekte voorschot moet worden terugbetaald. Dit is alleen anders, als eiser het bedrijf beëindigd.
2.3.
Op verzoek van eiser heeft er opnieuw een gesprek plaatsgevonden. Uit het rapport van 7 juni 2023 blijkt dat eiser in dat gesprek heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de gang van zaken en dat hij in gesprek is met een potentieel nieuwe opdrachtgever. Eiser heeft de verwachting uitgesproken dat hij hier binnen zes tot tien weken meer over zou weten. Ook heeft de gevraagde documenten ingeleverd. Het college heeft hieruit geconcludeerd dat het bedrijf van eiser de laatste vijf jaar geen winst heeft gemaakt, dat eiser niet van plan is zijn bedrijf te beëindigen, dat eiser bezig is met nieuwe projecten in onder meer Spanje (voor olijfolie en cactusolie) en dat hierover binnen twee á drie maanden duidelijkheid komt, dat er inkomsten zijn vanuit Portugal en dat er nog een oude overeenkomst is in de wereld van de olie. Het college heeft daarop een tweede voorschot verstrekt van 13 mei 2023 tot en met 12 juni 2023. Hierna heeft het college nog een derde voorschot verstrekt van 13 juni 2023 tot en met 12 juli 2023.
2.4.
In het rapport van 11 juli 2023 staat wat het college heeft overwogen ten aanzien van de aanvraag van eiser. In de kern komt het erop neer dat, gezien de gang van zaken, er een uitkering wordt toegekend voor de duur van zes maanden. Dit is de maximale termijn voor een dakloze ondernemer. De levensvatbaarheid van het bedrijf zal opnieuw beoordeeld moeten worden. Het college heeft hierbij overwogen dat, mochten er geen inkomsten/opdrachten uit zelfstandigheid volgen, de aanvraag op dat moment moet worden afgewezen.
2.5.
Bij primair besluit 1 heeft het college eiser een Bbz-uitkering toegekend voor de periode van 13 april 2023 tot en met 12 oktober 2023. Hierbij is de norm verminderd met de component ‘ontbreken woonlasten’. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting op 19 september 2023 heeft eiser aangegeven dat hij bezig is met een opdracht in Spanje voor het bouwen van een fabriek. Omdat de financiering pas volgend jaar rond is, kan de opdracht pas volgend jaar worden uitgevoerd en ontvangt hij de betalingen. Ook is hij bezig met twee andere projecten. Het klopt niet dat zijn onderneming niet levensvatbaar is, want er zijn lopende projecten. Daardoor is het onmogelijk om te stoppen met zijn onderneming. Verder heeft eiser aangegeven dat hij niet dakloos is, want hij verblijft in zijn bedrijfspand.
2.6.
Uit het rapport 4 oktober 2023 volgt dat is gebleken dat er geen rechtsgrond bestaat voor het interne beleid van het college dat aan dakloze ondernemers slechts voor de duur van zes maanden een uitkering kan worden toegekend. Een gevestigd ondernemer met of zonder woonruimte heeft op grond van de Bbz 2004 maximaal recht op een uitkering van 12 maanden, met een mogelijke verlenging van twee keer 12 maanden indien zich externe omstandigheden van tijdelijke aard voordoen.
2.7.
Bij primair besluit 2 heeft het college meegedeeld dat primair besluit 1 komt te vervallen en dat met dit besluit de Bbz-uitkering van eiser wordt toegekend tot en met 12 april 2024.
2.8.
Bij bestreden besluit heeft het college op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bezwaren van eiser gericht tegen primair besluit 1 beschouwd als mede gericht tegen primair besluit 2. Het college heeft de bezwaren tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen procesbelang meer is bij een inhoudelijke behandeling. Het college heeft de bezwaren tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd de uitkeringsduur van bijstand voor levensonderhoud aan zelfstandigen in het algemeen is beperkt tot maximaal 12 maanden (artikel 18 Bbz). Een langere uitkeringsperiode zou gaan in de richting van een inkomensgarantie, wat in strijd is met het uitganspunt dat alleen een uitkering kan worden verleend bij tijdelijke inkomensproblemen. Verlenging van de genoemde termijn met ten hoogste twee jaar is alleen mogelijk als de noodzaak voortkomt uit externe omstandigheden van tijdelijke aard. Verlenging is dus niet mogelijk indien de oorzaken van de bijstandsbehoefte in de wijze van bedrijfsvoering zijn gelegen. Uit de situatie van eiser kan niet worden gesteld dat er externe omstandigheden van tijdelijke aard zijn die het rechtvaardigen een verlenging van langer dan de reeds toegekende maximale 12 maanden toe te kennen.
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en het daardoor niet in stand kan blijven. Het college heeft niet de juiste criteria heeft gehanteerd en heeft onvoldoende acht geslagen op wat door eiser naar voren is gebracht. Het college heeft niet onderbouwd dat het bedrijf niet levensvatbaar is. Verder heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom door eiser niet onderbouwd zou zijn dat de noodzaak om de Bbz-uitkering te blijven ontvangen voortkomt uit externe omstandigheden van tijdelijke aard. Van dergelijke omstandigheden is namelijk wel degelijk sprake. Zodra het project in Spanje van start is gegaan, de financiering rond is en gestart kan worden met de bouw van de fabriek, zal hij niet langer kampen met een financieel probleem. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aanvullende stukken toegestuurd, die volgens hem de tijdelijkheid van zijn inkomensproblematiek onderschrijven. Hij heeft inmiddels verschillende investeringen gedaan waaruit hij aan het eind van het jaar vruchten van verwacht te kunnen plukken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Bbz 2004 staat dat algemene bijstand kan worden verleend aan de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is. In artikel 18 van de Bbz 2004 staat dat aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, gedurende ten hoogste 12 maanden algemene bijstand wordt verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.
4.1.
Vaststaat dat eiser is aangemerkt als zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bbz 2004 en dat hij gedurende 12 maanden algemene bijstand heeft ontvangen.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de door eiser genoemde omstandigheden die maken dat hij meer dan 12 maanden behoefte heeft aan bijstand zijn aan te merken als externe omstandigheden van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 18 van het Bbz 2004.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is bij de beantwoording van die vraag de Memorie van Toelichting (MvT) van belang. [1] In de MvT is opgemerkt dat een langere uitkeringsperiode dan 12 maanden zou gaan in de richting van een inkomensgarantie, hetgeen in strijd is met het uitgangspunt dat, behalve wanneer het ouderen betreft, alleen een uitkering aan zelfstandigen kan worden verleend bij tijdelijke inkomensproblemen. Verlenging van genoemde termijn met ten hoogste twee jaar is alleen mogelijk als de noodzaak voortkomt uit externe omstandigheden van tijdelijke aard. Verlenging is dus niet mogelijk indien de oorzaken van de bijstandsbehoefte in de wijze van bedrijfsvoering zijn gelegen. [2]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als externe omstandigheden van tijdelijke aard kunnen worden aangemerkt. De door eiser gestelde omstandigheden, te weten de start van een project in Spanje en de afhankelijkheid van externe omstandigheden zoals zijn opdrachtgever en het financieringsakkoord van de bank, betreffen geen omstandigheden van tijdelijke aard maar omstandigheden die al vorig jaar zijn begonnen en tot de dag van vandaag voortduren. Ter zitting heeft eiser verklaard dat er geen duidelijkheid is over de concrete start van het project. Dit kan binnen drie à vier maanden zijn, maar ook pas begin 2025. Dit kan onder deze omstandigheden niet worden aangemerkt als een externe omstandigheid van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 18 van het Bbz 2004.
4.5.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat daarmee ook ten tijde van de zitting nog geen concrete informatie voorligt op basis waarvan de tijdelijkheid beoordeeld kan worden. Ten tijde van het bestreden besluit en ten tijde van de zitting zijn er geen stukken overlegd waaruit de tijdelijkheid zou moeten blijken. Gelet op het voorgaande heeft het college op goede gronden geweigerd eiser nogmaals bijstand als bedoeld in artikel 18 Bbz 2004 te verlenen.
4.6.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7458.
2.Kamerstukken II 1991/92, 22 545, nr. 3, p. 114.