ECLI:NL:RBDHA:2024:5588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
NL24.14044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van een bewaringsmaatregel opgelegd aan een eiser met de Iraakse nationaliteit. De eiser was op 25 maart 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel beoordeeld, waarbij de gemachtigde van de eiser ervoor heeft gekozen om niet ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen aanvraag tot toetsing van EU-recht had ingediend, wat een belangrijke voorwaarde is voor het verkrijgen van procedureel rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft overwogen dat de bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen, aangezien de maatregel tot aan de opheffing op 8 april 2024 rechtmatig heeft voortgeduurd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde en dat er geen gebreken in de maatregel waren geconstateerd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 april 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14044

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser die dag is uitgezet naar Irak.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht hiervan, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.
4. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. Eiser is op 25 maart 2024 in bewaring gesteld. Op 2 april 2024 is beroep ingesteld en hierbij is medegedeeld dat de beroepsgronden zullen volgen. Bij bericht van 5 april 2024 heeft de voormalig gemachtigde van eiser aangegeven dat de procedure is overgedragen aan een andere gemachtigde. De huidige gemachtigde van eiser heeft deze mededeling bij bericht van diezelfde datum bevestigd.
De gemachtigde van eiser heeft op 8 april 2024 een bericht aan het dossier toegevoegd waarin is vermeld dat eiser “vorige week” heeft verzocht om toetsing aan het Unierecht en daarom procedureel rechtmatig verblijf heeft. De gemachtigde heeft aangevoerd dat hierdoor de wettelijke grondslag voor de bewaringsmaatregel is komen te vervallen en de maatregel niet rechtmatig kan voortduren. Op 8 april 2024 heeft gemachtigde van eiser ook nadere beroepsgronden aan het dossier toegevoegd om zijn standpunt dat een maatregel onrechtmatig voortduurt als er een aanvraag om toetsing aan het Unierecht is gedaan te onderbouwen.
Bij bericht van 10 april 2024 heeft gemachtigde van eiser aangegeven vernomen te hebben dat eiser is uitgezet en hier duidelijkheid over te willen verkrijgen en heeft gemachtigde aangegeven nog niet vernomen te hebben of verweerder bereid is om schadevergoeding dan wel proceskostenvergoeding aan te bieden.
In de aanbiedingsbrief van 14 april 2024 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bewaringsmaatregel tot aan de opheffing op 8 april 2024 rechtmatig heeft voortgeduurd en dat dit standpunt ter zitting nader zal worden toegelicht.
Bij bericht van 15 april 2024 heeft gemachtigde van eiser medegedeeld dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn en dat eiser is uitgezet en dus ook niet zal verschijnen. In dit bericht heeft gemachtigde van eiser zijn beroepsgrond herhaald en daarbij verwezen naar een uitspraak van deze zittingsplaats van de rechtbank.
7. De rechtbank heeft bij aanvang van de behandeling van het beroep aan verweerder voorgehouden dat de rechtbank niet beschikt over een aanvraag toetsing EU-recht van eiser omdat deze door geen van partijen aan het dossier is toegevoegd. Verweerder draagt de bewijslast voor het rechtmatige karakter van de oplegging en voortduring van de maatregel. Indien eiser zich echter op het standpunt stelt dat hij een aanvraag toetsing EU-recht heeft gedaan en indien eiser wil dat de rechtbank beoordeelt of dit de rechtmatigheid van de maatregel regardeert, is het aan eiser om te onderbouwen dat hij een dergelijke aanvraag heeft gedaan door eenvoudigweg de gescande of gekopieerde aanvraag aan het dossier toe te voegen. Dit heeft eiser niet gedaan.
8. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de bewaringsmaatregel ambtshalve. Dit gaat -in beginsel- niet zo ver dat de rechtbank verweerder en/of eiser voorafgaand aan het onderzoek ter zitting actief vraagt om ontbrekende stukken die hun reeds kenbaar gemaakte standpunten kunnen onderbouwen aan het dossier toe te voegen. Het rechtmatigheidsonderzoek vindt plaats ter zitting en de rechtbank doet uitspraak op grond van de argumenten die partijen tot aan het sluiten van het onderzoek naar voren hebben gebracht en op grond van de stukken die partijen tot aan het sluiten van het onderzoek hebben overgelegd. De rechtbank sluit het onderzoek aansluitend aan het behandelen van het beroep ter zitting en zal slechts bij wijze van hoge uitzondering het onderzoek op een later moment sluiten om partijen in de gelegenheid stellen om nadien stukken te overleggen. De rechtbank hanteert hierbij ten aanzien van beide partijen hetzelfde uitgangspunt. Gemachtigde van eiser heeft ervoor gekozen om niet ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om gemachtigde te attenderen op de omstandigheid dat hij zijn standpunt dat eiser een aanvraag toetsing EU-recht heeft gedaan niet heeft onderbouwd door te concretiseren wanneer deze aanvraag is ingediend, waar deze aanvraag is ingediend en of deze aanvraag is voorzien van enige onderbouwing.
9. De rechtbank heeft verweerder tijdens het onderzoek ter zitting niet alleen gewezen op de omstandigheid dat er geen kopie of scan van een aanvraag toetsing EU aan het dossier is toegevoegd, maar heeft, in het kader van het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek, aan verweerder gevraagd of en wanneer eiser een dergelijke aanvraag heeft gedaan.
Verweerder heeft desgevraagd aangegeven wel over een aanvraag toetsing EU-recht van eiser te beschikken, maar heeft hieraan toegevoegd dat deze aanvraag niet op de juiste locatie is ingediend en er daardoor geen procedureel rechtmatig verblijf is ontstaan. Verweerder heeft toegelicht dat de aanvraag toetsing EU-recht die namens eiser zou zijn ingediend door de gemachtigde is gefaxt naar een collega-advocaat en ook naar het faxnummer van deze collega-advocaat en dat er bij verweerder geen aanvraag toetsing EU-recht is ingediend.
10. De rechtbank stelt op grond van deze -niet weersproken- toelichting vast dat eiser voorafgaand aan de opheffing van de maatregel géén aanvraag toetsing EU-recht heeft ingediend. Het is immers evident dat een dergelijke aanvraag moet worden ingediend bij de autoriteiten die een dergelijke aanvraag moeten beoordelen en op deze aanvraag moeten beslissen. Dit betekent dat de beroepsgrond dat het enkele indienen van een aanvraag toetsing EU-recht reeds procedureel rechtmatig verblijf oplevert en de enkele aanvraag de voortduring van de bewaringsmaatregel reeds onrechtmatig maakt geen inhoudelijke beoordeling behoeft omdat eiser geen aanvraag heeft gedaan. De rechtbank heeft ter zitting met verweerder besproken of, indien een dergelijke aanvraag wel is ingediend, het verkrijgen van procedureel rechtmatig verblijf op grond van een toetsing EU-recht afhankelijk is van de intentie waarmee een dergelijke aanvraag wordt ingediend. Meer in het bijzonder heeft de rechtbank besproken of het indienen van een dergelijke aanvraag die uitsluitend is ingegeven om de opheffing van een bewaringsmaatregel te bewerkstelligen en wordt ingediend zonder enige onderbouwing en evident zonder enige kans van slagen is, geen rechtmatig verblijf zou opleveren. De rechtbank komt evenwel in deze procedure niet toe aan de beoordeling van de vraag of nationaalrechtelijk procedureel rechtmatig verblijf niet ontstaat omdat op grond van het Unierecht het maken van misbruik van procedures in de weg staat aan de verkrijging van Unierechtelijke verblijfsaanspraken.
11. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt voorts dat uit het aanvullend verrichte ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek niet is gebleken dat de maatregel op enig moment tot aan de opheffing onrechtmatig is geweest. De rechtbank stelt wel vast dat in de maatregel niet voldoende deugdelijk is gemotiveerd dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank merkt tevens op dat eiser weliswaar is veroordeeld voor een zeer ernstig zedengerelateerd misdrijf en voor het rijden zonder rijbewijs, maar dat uit deze veroordelingen geen onttrekkingsrisico volgt zodat de lichte grond 4e niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd. Overigens heeft de rechtbank geen gebreken in de maatregel geconstateerd en stelt de rechtbank vast dat verweerder voortvarend aan het vertrek van eiser heeft gewerkt en gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel niet met de oplegging van een lichter middel heeft hoeven te volstaan.
12. De rechtbank concludeert dat eiser geen aanspraak maakt op schadevergoeding omdat de maatregel rechtmatig is opgelegd en tot aan de opheffing rechtmatig heeft voortgeduurd en de rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
13. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.