ECLI:NL:RBDHA:2024:5626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
NL24.5583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Zimbabwaanse vrouw afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van risico op vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Zimbabwaanse vrouw tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. De vrouw, geboren in 2003, heeft op 25 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 7 februari 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiseres als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De eiseres stelt dat zij vreest voor vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking door haar vader en zijn familie, na een scheiding van haar ouders. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de relevante elementen van het asielrelaas geloofwaardig acht, maar de eiseres niet als verdragsvluchteling aanmerkt. De rechtbank concludeert dat de eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar vrees voor besnijdenis en uithuwelijking terecht is. De rechtbank wijst erop dat de eiseres sinds 2018 bij haar moeder woont, die tegen besnijdenis is, en dat er geen recente bedreigingen van haar vader zijn geweest.

De rechtbank concludeert dat de eiseres niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, omdat zij niet heeft aangetoond dat haar vrees voor vrouwenbesnijdenis en uithuwelijking aannemelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe en bekendgemaakt op 22 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5583
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft de Zimbabwaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2003. Zij heeft op 25 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 7 februari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Aan haar asielverzoek heeft eiseres ten grondslag gelegd dat haar ouders zijn gescheiden. Haar vader en zijn familie willen eiseres laten besnijden en uithuwelijken. Eiseres wil niet besneden worden en wil ook niet uitgehuwelijkt worden. Eiseres heeft van 2015 tot 2018 bij haar vader gewoond, omdat haar moeder destijds in [plaats] verbleef. Nadat haar moeder is teruggekeerd uit [plaats] is eiseres met haar zussen bij moeder gaan wonen. Het contact met haar vader is verbroken. Bij terugkeer naar Zimbabwe vreest eiseres dat haar moeder zal worden vermoord. Tevens vreest eiseres dat zij en haar zussen zullen worden besneden en uitgehuwelijkt door vader.

De beoordeling van het asielrelaas door verweerder

4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Haar vader wil haar uithuwelijken;
3. Haar vader en oma willen haar besnijden.
5. De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt al deze relevante elementen geloofwaardig worden geacht. Eiseres wordt echter door de staatssecretaris niet aangemerkt als verdragsvluchteling. Evenmin wordt eiseres door verweerder gevolgd in haar vrees voor uithuwelijking of (verdere) besnijdenis.
6. In beroep voert eiseres aan – kort samengevat – dat het bestreden besluit is in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel omdat verweerder miskent dat eiseres terecht vreest voor (verdere) besnijdenis en (gedwongen) uithuwelijking. Ook heeft verweerder miskend dat eiseres als vrouw binnen een sociale groep valt en als zodanig aanspraak kan maken op bescherming onder het VN Vluchtelingenverdrag.
Waar gaat het om?
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het in deze zaak gaat om de vrees voor vrouwenbesnijdenis en uithuwelijking van eiseres. Daarbij moet de vraag worden gesteld of deze vrees aannemelijk is gemaakt en zo ja, of dit tot toekenning van internationale bescherming zou moeten leiden.
8. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan eiseres is om haar vrees voor besnijdenis en uithuwelijking aannemelijk te maken. Eiseres stelt dat zij dit gedaan heeft, maar de staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres deze vrees niet aannemelijk heeft gemaakt, ondanks dat de staatssecretaris de (afgeronde) eerste fase van besnijdenis bij eiseres geloofwaardig heeft geacht.
9. Omdat het standpunt van eiseres en het standpunt van de staatssecretaris tegengesteld zijn, zal de rechtbank de argumenten beoordelen die eiseres en de staatssecretaris met betrekking tot de aannemelijkheid van de vrees in beroep naar voren hebben gebracht.
Is de vrees voor vrouwenbesnijdenis en uithuwelijking aannemelijk?
10. Eiseres onderbouwt haar vrees voor uithuwelijking en besnijdenis hoofdzakelijk aan de hand van haar eigen verklaringen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel deze verklaringen deze vrees onvoldoende aannemelijk maken. In dit kader is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat uit haar verklaringen niet duidelijk wordt dat vader nog altijd invloed over haar zou uitoefenen. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat eiseres zich aan de invloed van vader heeft onttrokken door sinds 2018 niet meer bij hem te verblijven, maar bij haar moeder die tegen besnijdenis is. Ook is vanaf 2018 tot aan het vertrek in 2022 niet gebleken van persoonlijke bedreigingen vanuit vader gericht aan eiseres. Verweerder kon hier ook bij betrekken dat eiseres niets meer met haar vader te maken wilde hebben en hem sinds 2018 niet meer heeft gezien. Vader heeft ook geen recht op omgang meer met eiseres.1
10. Naast de hiervoor genoemde (feitelijke) gebeurtenissen betrekt verweerder ook niet ten onrechte dat eiseres ook beschermd wordt door de (straf)wetgeving in Zimbabwe die vrouwenbesnijdenis verbiedt en strafbaar stelt. Kindhuwelijken en gedwongen
1. rapport Nader gehoor, pagina 12.
huwelijken zijn eveneens verboden in Zimbabwe. Daarnaast heeft verweerder kunnen overwegen dat er vanuit Zimbabwe vrijwel geen indicaties afkomstig zijn dat vrouwenbesnijdenis voorkomt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit van belang is om aan te geven dat het weliswaar kan voorkomen, zoals bij eiseres en haar zussen, maar dat het niet de culturele norm is in het gehele land. Omdat er ook een strafbaarstelling is, mocht verweerder overwegen dat eiseres had moeten onderbouwen waarom specifiek in haar geval wel een risico op (verdere) vrouwenbesnijdenis bestaat en zij geen beroep kan doen op de wetgeving die er in Zimbabwe is om hiertegen te beschermen. Verweerder kon concluderen dat eiseres dat niet heeft gedaan. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat eiseres moet aantonen hoe het kan dat haar vader meer invloed heeft dan de centrale overheid van Zimbabwe, omdat de vrees volledig uit de persoon van haar vader en zijn stam voortkomt. Tot slot mocht verweerder erop wijzen dat eiseres bovendien altijd is beschermd door haar moeder toen zij samen in Zimbabwe verbleven, hetgeen gezien de wetgeving ook logisch is te noemen.
12. Voor zover eiseres zich beroept op haar eerdere, geloofwaardig geachte besnijdenis, is de rechtbank van oordeel dat verweerder er niet ten onrechte op wijst dat deze besnijdenis plaatsvond tijdens de afwezigheid van haar moeder. Sindsdien zijn eiseres en haar zussen door moeder, die tegen besnijdenis is, beschermd. Eiseres kan daarnaast een beroep doen op de Zimbabwaanse autoriteiten omdat vrouwenbesnijdenis en uithuwelijking verboden zijn. Niet in geschil is immers dat er een wettelijk verbod op besnijdenis en uithuwelijking geldt en dat niet blijkt dat het inroepen van hulp van de autoriteiten bij voorbaat zinloos is.
12. Specifiek ten aanzien van uithuwelijking is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte tegenwerpt dat eiseres niet benoemt welke concrete indicaties er zijn die duiden op (het risico op) uithuwelijking. Verweerder mocht hierbij betrekken dat de verklaringen over wat vader kan gaan ondernemen, enkel zijn gebaseerd op vermoedens. Uit deze verklaringen valt ook niet af te lezen dat vader impliciet aan eiseres liet merken dat hij plannen had om haar uit te huwelijken. Niet ten onrechte is hierbij ook meegenomen dat, hoewel uithuwelijking ook na het bereiken van de leeftijd van 18 plaatsvindt, eiseres er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat dit risico haar persoonlijk treft. In zoverre slagen de beroepsgronden van eiseres niet.
12. Eiseres voert in beroep aan dat zij onder de werking van het VN Vluchtelingenverdrag valt omdat vrouwen in Zimbabwe als een sociale groep in de zin van het Vluchtelingenverdrag moeten worden beschouwd. De rechtbank volgt eiseres hierin niet nu eiseres verzuimt (concreet) te onderbouwen waarom vrouwen in Zimbabwe als een sociale groep in de zin van het Vluchtelingenverdrag moeten worden beschouwd. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook dat verweerder – onbetwist – heeft gesteld en onderbouwd dat vrouwen in Zimbabwe door verschillende (grond)wettelijke bepalingen worden beschermd en het inroepen van bescherming niet bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden van eiseres niet.

Conclusie

16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.
17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 maart 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.