ECLI:NL:RBDHA:2024:5626
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Zimbabwaanse vrouw afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van risico op vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Zimbabwaanse vrouw tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. De vrouw, geboren in 2003, heeft op 25 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 7 februari 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiseres als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De eiseres stelt dat zij vreest voor vrouwenbesnijdenis en gedwongen uithuwelijking door haar vader en zijn familie, na een scheiding van haar ouders. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de relevante elementen van het asielrelaas geloofwaardig acht, maar de eiseres niet als verdragsvluchteling aanmerkt. De rechtbank concludeert dat de eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar vrees voor besnijdenis en uithuwelijking terecht is. De rechtbank wijst erop dat de eiseres sinds 2018 bij haar moeder woont, die tegen besnijdenis is, en dat er geen recente bedreigingen van haar vader zijn geweest.
De rechtbank concludeert dat de eiseres niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, omdat zij niet heeft aangetoond dat haar vrees voor vrouwenbesnijdenis en uithuwelijking aannemelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe en bekendgemaakt op 22 maart 2024.