ECLI:NL:RBDHA:2024:5634
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak heeft eiser op 21 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, specifiek voor het verblijfsdoel 'arbeid als zelfstandige', zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag bij besluit van 2 juni 2022 niet in behandeling genomen. Eiser heeft hierop op 21 juni 2022 een bezwaarschrift ingediend en op 22 juni 2022 verzocht om een voorlopige voorziening.
De staatssecretaris heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 2 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit en opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om beroep in te stellen bij de bestuursrechter, aangezien het verzoek om een voorlopige voorziening gelijkgesteld wordt met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp op 10 april 2024 en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.