ECLI:NL:RBDHA:2024:5639
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van een aanvraag om een verblijfsvergunning
In deze zaak heeft eiser op 4 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 juni 2022 besloten deze aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft hierop op 14 juli 2022 een bezwaarschrift ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, bij besluit van 24 augustus 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen gronden voor bezwaar had ingediend binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft in deze uitspraak het beroep van eiser tegen het bestreden besluit beoordeeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat uit de gronden van beroep niet blijkt dat eiser in bezwaar gronden heeft ingediend. De enkele stelling van eiser dat hij alle juiste gegevens heeft ingebracht, is niet voldoende om het bezwaar inhoudelijk te beoordelen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, op 10 april 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.