ECLI:NL:RBDHA:2024:5656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/5688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond beroep tegen het niet tijdig beslissen op Wob-verzoek met betrekking tot openbaarmaking van chatberichten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn Wob-verzoek van 6 december 2021. Eiser had eerder al twee keer beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek, waarbij de rechtbank beide keren het beroep gegrond verklaarde en verweerder opdroeg om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. Ondanks deze eerdere uitspraken heeft verweerder nog steeds niet volledig beslist op het verzoek, wat aanleiding gaf voor eiser om opnieuw beroep in te stellen.

De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn en dat verweerder nog moet beslissen over de openbaarmaking van chatberichten die onder het Wob-verzoek vallen. Verweerder heeft weliswaar meerdere deelbesluiten genomen, maar de volledige beslissing is nog niet genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ontvankelijk is en gegrond, en dat verweerder een termijn moet krijgen om alsnog op het verzoek te beslissen.

De rechtbank bepaalt dat verweerder uiterlijk op 1 april 2024 een volledig besluit moet nemen op het Wob-verzoek. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank wijst erop dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt, omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. Sanchit-Premchand en mr. A. Doruk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het gestelde niet tijdig beslissen door verweerder op zijn (aanvullend) Wob-verzoek [1] van 6 december 2021.
1.1.
Bij uitspraak van 24 juni 2022 heeft de rechtbank een eerste beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk binnen acht weken na verzending van die uitspraak een volledig besluit te nemen op het Wob-verzoek. [2]
1.2.
Bij uitspraak van 6 maart 2023 heeft de rechtbank een tweede beroep wegens het uitblijven van een beslissing gegrond verklaard en verweerder opgedragen om op uiterlijk 1 juni 2023 een volledig besluit te nemen op het Woo-verzoek. [3]
1.3.
Op 28 augustus 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 6 december 2021 heeft eiser een (aanvullend) Wob-verzoek ingediend dat ziet op informatie over hoe de wettelijke aansprakelijkheid is geregeld tussen de overheid en leveranciers van de Covid-19 vaccins die Nederland heeft afgenomen en gaat afnemen over de periode 30 december 2020 tot en met 6 december 2021. Deze rechtbank heeft al twee keer eerder uitspraak gedaan wegens het niet tijdig beslissen van verweerder op dat
Wob-verzoek. Beide beroepen zijn gegrond verklaard. Ondanks dat heeft verweerder volgens eiser nog steeds niet volledig op het verzoek beslist, zodat hij nogmaals een beroep wegens het niet tijdig beslissen door verweerder heeft ingesteld.
Wat vindt eiser?
3. Eiser beschouwt dit beroep als een stok achter de deur om verweerder alsnog te bewegen op zijn Wob-verzoek te beslissen. Verweerder schuift het beslissen steeds verder vooruit in de tijd, en houdt er telkens een andere behandelwijze op na. Eiser heeft, mede vanwege het tijdsverloop, geen bezwaren tegen de door verweerder voorgestelde beslistermijn. Voor de hoogte van de te verbeuren dwangsom sluit hij zich aan bij het oordeel van de rechtbank.
Wat vindt verweerder?
4. Met meerdere deelbesluiten is grotendeels op het verzoek van eiser beslist. Alleen over het al dan niet openbaar maken van een groot aantal chatberichten moet nog een besluit worden genomen. Op het moment van instellen van het beroep was er inderdaad sprake van een overschrijding van de beslistermijn. Omdat de dwangsom toen nog niet volledig was verbeurd, kon eiser bij indiening van het beroep niet in een gunstigere positie komen. Het verzoek moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Indien het beroep van eiser wel ontvankelijk is, is een verlengde beslistermijn gerechtvaardigd omdat sprake is van een bijzonder geval. [4] Er moet een beslissing worden genomen over de openbaarmaking van chatberichten die eerder niet konden worden betrokken bij de beslissing op het Wob-verzoek omdat die berichten nog niet verzameld en gerubriceerd waren. Het gaat om een zeer groot aantal berichten, afkomstig van een groot aantal personen en betreft een omvangrijk, technisch complex proces, onder meer vanwege de niet gestructureerde aard van de informatiestroom. Er moest tijdrovend onderzoek worden uitgevoerd over het bewaren en archiveren van chatberichten. Chatberichten over bijvoorbeeld privéaangelegenheden en partijpolitiek, alsmede dubbele berichten, moesten eerst worden uitgefilterd. Bovendien is verweerder geconfronteerd met veel verschillende door rechtbanken opgelegde beslistermijnen. Dat belemmert verweerder in het voeren van regie wat betreft het kunnen aanbrengen van prioritering. Beroepen ingesteld wegens niet tijdig beslissen hebben daardoor hun onderscheidend vermogen helemaal verloren. Daarbovenop heeft verweerder te kampen met een beperkte capaciteit en bemoeilijkt de krapte op de arbeidsmarkt de aanwas van nieuwe collega’s. Verweerder verzoekt de rechtbank vanwege deze bijzondere omstandigheden een verlengde beslistermijn te bepalen, en wel tot 1 april 2024 en bij het bepalen van de hoogte van een eventueel op te leggen dwangsom ook rekening te houden met deze bijzondere omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank
5. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en er twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Omdat deze rechtbank in eerdere procedures wegens het niet tijdig beslissen van verweerder reeds een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld, heeft eiser verweerder niet wederom in gebreke hoeven te stellen. [5]
6. Het beroep van eiser is ontvankelijk omdat de eerder door deze rechtbank opgelegde dwangsom is volgelopen voordat dit beroep op zitting is behandeld en het onderzoek werd gesloten. [6]
7. Het beroep is gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder heeft inmiddels meerdere deelbesluiten genomen, maar nog niet volledig beslist op het Wob-verzoek omdat hij nog moet beslissen over het al dan niet openbaar maken van de onder het verzoek vallende chatberichten. De rechtbank merkt wel op dat de stelling van eiser dat verweerder meer openbaar had moeten maken dan waartoe hij tot dusver met de deelbesluiten heeft besloten, buiten de omvang van deze procedure valt. Daartegen staan separate bezwaar- en beroepsprocedures open.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet de rechtbank een termijn bepalen waarbinnen verweerder alsnog volledig op het Wob-verzoek van eiser moet beslissen. Als uitgangspunt geldt de wettelijke beslistermijn van twee weken na het verzenden van deze uitspraak. [7] Als de omvang van het verzoek daartoe aanleiding geeft, kan de bestuursrechter een andere termijn vaststellen. [8] De bestuursrechter kan ook een andere termijn bepalen in andere bijzondere gevallen. [9]
9. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bijzonder geval, wat een langere beslistermijn rechtvaardigt. Dit oordeel vindt steun in de uitleg van verweerder dat het gaat om een zeer omvangrijk en complex verzoek, dat er capaciteitsproblemen spelen en dat verweerder vanwege de vele verschillende beslistermijnen die zijn opgelegd door de rechtbanken wordt belemmerd in het voeren van zijn eigen regie met betrekking tot dergelijke verzoeken. Daarbij kom dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij kan leven met de door verweerder verlangde beslistermijn. De rechtbank draagt verweerder dan ook op om uiterlijk 1 april 2024 volledig op het Wob-verzoek van eiser te beslissen.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum € 15.000,-. Zij sluit daarmee aan bij de standaard dwangsom volgens het ‘Beleid extra dwangsom’ van de rechtbanken. De hierboven genoemde beslistermijn acht de rechtbank redelijk en zij kan zich vinden in de uitleg van verweerder dat een extra stimulans niet nodig is om aan die termijn te voldoen. [10] Van weigerachtigheid aan de zijde van verweerder is geen sprake.
11. Verweerder moet het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van door een derde verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op om uiterlijk
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het verzoek is gedaan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op 1 mei 2022 is de Woo in werking getreden. Er is niet voorzien in overgangsrecht zodat de Woo van toepassing is op het genomen besluit en de hier voorliggende procedure.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 24 juni 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:5738).
3.Zaaknummer SGR 22/7089.
4.In de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3156) r.o. 8
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland, van 24 januari 2022, (ECLI:NL:RBMNE:2022:1236).
7.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
8.Artikel 8.4, eerste lid, van de Woo.
9.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
10.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024, (ECLI:NL:RVS:2024:136).