ECLI:NL:RBDHA:2024:57

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Ziektewet-uitkering en terugvordering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de terugvordering van onterecht ontvangen Ziektewet-uitkeringen. Eiseres ontving van het UWV een ZW-uitkering over de periode van 19 juli 2021 tot en met 20 maart 2022, maar het UWV heeft vastgesteld dat zij ten onrechte € 12.947,51 te veel heeft ontvangen. Dit bedrag vorderde het UWV terug van eiseres. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat het UWV in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft besloten tot herziening van de ZW-uitkering. Eiseres had, volgens de rechtbank, redelijkerwijs moeten begrijpen dat zij te veel ZW-uitkering ontving, gezien de communicatie van het UWV over de kortingen. De rechtbank oordeelde dat de brieven van het UWV geen toezeggingen bevatten die eiseres het recht gaven om te vertrouwen op een ongewijzigde hoogte van de uitkering. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in haar verzoek om de terugvordering te annuleren. Eiseres is verantwoordelijk voor de terugbetaling van het onterecht ontvangen bedrag, en de proceskosten worden niet vergoed.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van het UWV om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen en de noodzaak voor uitkeringsgerechtigden om alert te zijn op de juistheid van hun uitkeringen, vooral in situaties van samenloop van uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7975

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. K.W.M. Jansen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Inleiding

Met het besluit van 22 april 2022 heeft het UWV bepaald dat aan eiseres (gedeeltelijk) ten onrechte uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is betaald over de periode van 19 juli 2021 tot en met 20 maart 2022. Eiseres heeft ten onrechte € 12.947,51 te veel aan ZW-uitkering ontvangen. Dit vordert het UWV van eiseres terug. Met het besluit van 4 mei 2022 heeft het UWV bepaald dat eiseres binnen zes weken € 9.723,06 moet terugbetalen.
In bezwaar is het UWV bij deze besluiten gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar van 18 oktober 2022 (het bestreden besluit).
Het UWV heeft op het beroep en op vragen van de rechtbank gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres was werkzaam via [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1]) en uitgeleend als bloemenplukker. Eiseres heeft in de periode van 25 juli 2020 tot 14 november 2020 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg gehad in verband met haar zwangerschap en bevalling. Na afloop van deze periode heeft eiseres zich ziekgemeld wegens zwangerschap- en bevallingsklachten, waarop het UWV eiseres per 16 november 2020 een ZW-uitkering heeft toegekend.
2. Eiseres is per 2 juni 2021 aan het werk gegaan via [bedrijfsnaam 2] B.V. en uitgeleend als warehouse medewerker. Op 21 juli 2021 heeft zij zich ziekgemeld voor deze werkzaamheden. Het UWV heeft eiseres per 23 juli 2021 een ZW-uitkering toegekend. Deze ZW-uitkering wordt gekort op de eerder toegekende ZW-uitkering. Met het besluit van 20 augustus 2021 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat de korting € 61,34 is en dat de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] per 23 juli 2021 wordt vastgesteld op € 52,58. Met het besluit van 25 maart 2022 heeft het UWV
(de rechtbank begrijpt: het besluit van 20 augustus 2021 herzien en)bepaald dat de korting € 87,63 is. De ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] wordt per 21 juli 2021 vastgesteld op € 26,29. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 2] B.V., waardoor deze niet in mindering is gebracht op de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1]. Dit is een fout van het UWV. Om die reden heeft het UWV de ZW-uitkering vanuit het dienstverband met [bedrijfsnaam 1] herzien en beslist dat eiseres over de periode van 19 juli 2021 tot en met 20 maart 2022 ten onrechte
€ 12.947,51 (bruto) te veel heeft ontvangen en eiseres moet dat bedrag terugbetalen. Ter zitting heeft het UWV toegelicht dat als eiseres de terugvordering in 2022 zou hebben betaald, dat dan kon worden volstaan met het nettobedrag van € 9.723,06.

Wat vindt eiseres

4. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
5. In het kader van het beroep op het vertrouwensbeginsel voert eiseres het volgende aan. Bij toekenning van de ZW-uitkering vanuit het dienstverband met [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft het UWV miskend dat eiseres al een ZW-uitkering ontving. Ook de arbeidsdeskundige heeft medegedeeld dat eiseres recht had op haar ZW-uitkering. Uit deze gegevens had het UWV kunnen afleiden dat eiseres geen recht had op een (volledige) tweede ZW-uitkering en het UWV had eerder moeten constateren dat de ZW-uitkering moest worden omgezet. Het UWV heeft eiseres is in de contactmomenten niet verteld dat [bedrijfsnaam 2] B.V. een eigenrisicodrager is. Ook heeft zij meerdere brieven van het UWV ontvangen met wijzigingen in de hoogte van de uitkering. De korting zoals aangegeven in de brief van 20 augustus 2021 is in de daaropvolgende brieven gebleken. Gelet hierop mocht eiseres erop vertrouwen dat alle inkomsten bekend waren bij het UWV. Verder is de brief van 28 februari 2022 een toezegging waar eiseres op mocht vertrouwen. Eiseres is tot slot van mening dat haar belang zwaarder weegt dan het algemeen belang, gelet op het gerechtvaardigd vertrouwen op de expertise en mededelingen van het UWV. Er was voor haar geen aanleiding om te veronderstellen dat de hoogte van de ZW-uitkering incorrect was.
6. In het kader van het rechtszekerheidsbeginsel vindt eiseres dat ze mocht vertrouwen op de expertise en professionaliteit van het UWV. Zij heeft bovendien meermaals betalingsspecificaties doorgestuurd aan [bedrijfsnaam 2] B.V., die heeft aangegeven het UWV in te zullen lichten. Gezien de kortingen die eiseres ontving, mocht eiseres vertrouwen op de juistheid van de hoogte van haar ZW-uitkering.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] van eiseres over de periode van 19 juli 2021 tot en met 20 maart 2022 heeft herzien en heeft beslist dat eiseres € 12.947,51 (bruto) moet terugbetalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
Vertrouwensbeginsel
8. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van het UWV toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
9. Eiseres beroept zich erop dat het UWV bij haar de indruk heeft gewekt dat het juiste bedrag aan ZW-uitkering is uitbetaald en dat er dus geen terugvordering aan de orde zou zijn. Eiseres stelt dat zij mocht vertrouwen op de brieven over de korting op de ZW-uitkering. Ook de brief van 28 februari 2022 is een uitlating waar eiseres op mocht vertrouwen.
10. De rechtbank vindt het volgende van belang. Uit de brief van 20 augustus 2021 volgt dat het UWV heeft aangegeven dat de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 2] B.V. wordt gekort op de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1]. In deze brief staat dat de korting € 61,34 is. Vervolgens stuurt het UWV de brieven van 29 september 2021, 15 oktober 2021, 15 november 2021, 3 december 2021, 12 januari 2022, 14 februari 2022 en 7 maart 2022, waarin wordt aangegeven dat de inkomsten van eiseres worden gekort op de ZW-uitkering. De kortingsbedragen genoemd in deze brieven zijn lager dan € 61,34, namelijk € 25,23, € 17,41, € 17,42 en € 0,-. Daarnaast stuurt het UWV op
29 september 2021 en 15 oktober 2021 brieven met een voorlopige korting van € 61,34 op de ZW-uitkering.
11. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dat eiseres uit de brieven over de korting op de ZW-uitkering redelijkerwijs kon begrijpen dat er een korting op haar ZW-uitkering zou plaatsvinden. Zij kon en mocht uit deze brieven niet afleiden dat het UWV geen korting zou toepassen. De kortingsbedragen zoals genoemd in de brieven in de periode tussen september 2021 en maart 2022 (€ 25,23, € 17,41, € 17,42 en € 0,-) zijn aanzienlijk lager dan het bedrag genoemd in de brief van 20 augustus 2021 (€ 61,34). Het bedrag van
€ 61,34 werd wel genoemd in de brieven van 29 september 2021 en 15 oktober 2021 betreffende de voorlopige korting. Op basis van het dossier maakt de rechtbank op dat eiseres na de brief van 15 oktober 2021 geen andere brieven meer heeft gehad betreffende een (voorlopige) korting van € 61,34. Uit het dossier blijkt echter ook niet dat het UWV hierna zou hebben afgezien van het korten van de ZW-uitkering uit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 2] B.V. op de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1].
12. Ook de brief van 28 februari 2022 is naar het oordeel van de rechtbank geen uitlating omtrent de hoogte van de ZW-uitkering waarop eiseres mocht vertrouwen. Deze brief betreft een beslissing over het recht op een ZW-uitkering. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het UWV heeft toegezegd dat de hoogte van de uitbetaling van de ZW-uitkering juist is.
13. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
Rechtszekerheidsbeginsel
14. Op grond van artikel 33 van de Ziektewet heeft het UWV de verplichting om onverschuldigd betaalde ZW-uitkering terug te vorderen. Het UWV heeft in artikel 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (hierna: Beleidsregels) bepaald dat er niet met terugwerkende kracht wordt teruggevorderd indien het iemand niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ten onrechte een te hoog bedrag aan uitkering werd verstrekt.
15. In het verweerschrift van 17 januari 2023 heeft het UWV toegelicht dat eiseres met de ZW-uitkeringen meer inkomen ontving dan zij voorheen ontving aan inkomen uit arbeid in loondienst. Gelet hierop en dat wat de rechtbank in overwegingen 10 en 11 heeft uiteengezet vindt de rechtbank dat het UWV terecht heeft besloten dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij teveel ZW-uitkering ontving.
16. Het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet.
Hoogte van korting
17. Ten aanzien van de korting van de tweede ZW-uitkering op de eerste ZW-uitkering merkt de rechtbank over de hoogte hiervan het volgende op. In het besluit van 20 augustus 2021 heeft het UWV bepaald dat de korting € 61,34 bedraagt, namelijk 70% van het dagloon van € 87,63. In het besluit van 25 maart 2022 heeft het UWV bepaald dat de korting € 87,63 bedraagt. Het UWV heeft in het verweerschrift van 17 januari 2023 aangegeven dat de korting € 61,34 bedraagt. Gelet op de verschillende bedragen heeft de rechtbank het UWV gevraagd wat het juiste kortingsbedrag is, waarop het UWV in de brief van 24 november 2023 heeft geantwoord dat de korting € 87,63 moet zijn. Ook heeft het UWV de berekening van de hoogte van de terugvordering (€ 12.947,51) inzichtelijk gemaakt.
18. In artikel 31, tweede lid, van de Ziektewet is bepaald dat inkomen (factor A) in mindering moet worden gebracht op het ziekengeld (lees: de ZW-uitkering). Op grond van artikel 3:2, eerste lid, onder a, onder 1, van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) in samenhang met artikel 3:3, vierde lid, van het AIB is bij samenlopende ZW-uitkeringen het inkomen vanuit de tweede ZW-uitkering het dag- of maandloon op grond waarvan de tweede ZW-uitkering wordt berekend. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het UWV terecht is uitgegaan van een korting van € 87,63.

Conclusie en gevolgen

19. Het UWV heeft terecht over de periode van 19 juli 2021 tot en met 20 maart 2022 de ZW-uitkering van eiseres herzien en € 12.947,51 teruggevorderd.
20. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 januari 2024 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.