Wat vindt de rechtbank
7. De vraag is of het UWV terecht de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] van eiseres over de periode van 19 juli 2021 tot en met 20 maart 2022 heeft herzien en heeft beslist dat eiseres € 12.947,51 (bruto) moet terugbetalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
8. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van het UWV toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
9. Eiseres beroept zich erop dat het UWV bij haar de indruk heeft gewekt dat het juiste bedrag aan ZW-uitkering is uitbetaald en dat er dus geen terugvordering aan de orde zou zijn. Eiseres stelt dat zij mocht vertrouwen op de brieven over de korting op de ZW-uitkering. Ook de brief van 28 februari 2022 is een uitlating waar eiseres op mocht vertrouwen.
10. De rechtbank vindt het volgende van belang. Uit de brief van 20 augustus 2021 volgt dat het UWV heeft aangegeven dat de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 2] B.V. wordt gekort op de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1]. In deze brief staat dat de korting € 61,34 is. Vervolgens stuurt het UWV de brieven van 29 september 2021, 15 oktober 2021, 15 november 2021, 3 december 2021, 12 januari 2022, 14 februari 2022 en 7 maart 2022, waarin wordt aangegeven dat de inkomsten van eiseres worden gekort op de ZW-uitkering. De kortingsbedragen genoemd in deze brieven zijn lager dan € 61,34, namelijk € 25,23, € 17,41, € 17,42 en € 0,-. Daarnaast stuurt het UWV op
29 september 2021 en 15 oktober 2021 brieven met een voorlopige korting van € 61,34 op de ZW-uitkering.
11. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dat eiseres uit de brieven over de korting op de ZW-uitkering redelijkerwijs kon begrijpen dat er een korting op haar ZW-uitkering zou plaatsvinden. Zij kon en mocht uit deze brieven niet afleiden dat het UWV geen korting zou toepassen. De kortingsbedragen zoals genoemd in de brieven in de periode tussen september 2021 en maart 2022 (€ 25,23, € 17,41, € 17,42 en € 0,-) zijn aanzienlijk lager dan het bedrag genoemd in de brief van 20 augustus 2021 (€ 61,34). Het bedrag van
€ 61,34 werd wel genoemd in de brieven van 29 september 2021 en 15 oktober 2021 betreffende de voorlopige korting. Op basis van het dossier maakt de rechtbank op dat eiseres na de brief van 15 oktober 2021 geen andere brieven meer heeft gehad betreffende een (voorlopige) korting van € 61,34. Uit het dossier blijkt echter ook niet dat het UWV hierna zou hebben afgezien van het korten van de ZW-uitkering uit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 2] B.V. op de ZW-uitkering vanuit het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1].
12. Ook de brief van 28 februari 2022 is naar het oordeel van de rechtbank geen uitlating omtrent de hoogte van de ZW-uitkering waarop eiseres mocht vertrouwen. Deze brief betreft een beslissing over het recht op een ZW-uitkering. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het UWV heeft toegezegd dat de hoogte van de uitbetaling van de ZW-uitkering juist is.
13. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
14. Op grond van artikel 33 van de Ziektewet heeft het UWV de verplichting om onverschuldigd betaalde ZW-uitkering terug te vorderen. Het UWV heeft in artikel 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (hierna: Beleidsregels) bepaald dat er niet met terugwerkende kracht wordt teruggevorderd indien het iemand niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ten onrechte een te hoog bedrag aan uitkering werd verstrekt.
15. In het verweerschrift van 17 januari 2023 heeft het UWV toegelicht dat eiseres met de ZW-uitkeringen meer inkomen ontving dan zij voorheen ontving aan inkomen uit arbeid in loondienst. Gelet hierop en dat wat de rechtbank in overwegingen 10 en 11 heeft uiteengezet vindt de rechtbank dat het UWV terecht heeft besloten dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij teveel ZW-uitkering ontving.
16. Het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet.
17. Ten aanzien van de korting van de tweede ZW-uitkering op de eerste ZW-uitkering merkt de rechtbank over de hoogte hiervan het volgende op. In het besluit van 20 augustus 2021 heeft het UWV bepaald dat de korting € 61,34 bedraagt, namelijk 70% van het dagloon van € 87,63. In het besluit van 25 maart 2022 heeft het UWV bepaald dat de korting € 87,63 bedraagt. Het UWV heeft in het verweerschrift van 17 januari 2023 aangegeven dat de korting € 61,34 bedraagt. Gelet op de verschillende bedragen heeft de rechtbank het UWV gevraagd wat het juiste kortingsbedrag is, waarop het UWV in de brief van 24 november 2023 heeft geantwoord dat de korting € 87,63 moet zijn. Ook heeft het UWV de berekening van de hoogte van de terugvordering (€ 12.947,51) inzichtelijk gemaakt.
18. In artikel 31, tweede lid, van de Ziektewet is bepaald dat inkomen (factor A) in mindering moet worden gebracht op het ziekengeld (lees: de ZW-uitkering). Op grond van artikel 3:2, eerste lid, onder a, onder 1, van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) in samenhang met artikel 3:3, vierde lid, van het AIB is bij samenlopende ZW-uitkeringen het inkomen vanuit de tweede ZW-uitkering het dag- of maandloon op grond waarvan de tweede ZW-uitkering wordt berekend. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het UWV terecht is uitgegaan van een korting van € 87,63.