In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, van Syrische afkomst, had de aanvraag ingediend om bij haar broer, schoonzus en nichtjes in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 3 juni 2021 afgewezen, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar op 19 oktober 2023. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 behandeld, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.
De staatssecretaris stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar familieleden, en dat er geen hechte persoonlijke banden bestonden met haar nichtjes. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel. De rechtbank vond dat eiseres niet had aangetoond dat haar situatie een uitzondering vormde op de gebruikelijke normen van afhankelijkheid en persoonlijke banden. De rechtbank concludeerde dat er geen familieleven in de zin van artikel 8 EVRM was en dat de staatssecretaris de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht had gehandhaafd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Raad van State.