ECLI:NL:RBDHA:2024:5714
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 28 maart 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Echter, op 9 april 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel opgeheven. Tijdens de zitting op 12 april 2024 was eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat, aangezien de maatregel van bewaring was opgeheven en de staatssecretaris een schadevergoeding van € 1.230,- had aangeboden, eiser geen procesbelang meer had bij het beroep. De rechtbank stelde vast dat een oordeel van de rechtbank eiser niet in een gunstiger positie zou brengen, omdat de schadevergoeding al was aangeboden. Bovendien was het gestelde belang van eiser bij een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar oordeelde wel dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 875,-. Dit bedrag was gebaseerd op de waarde per punt volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.