ECLI:NL:RBDHA:2024:5714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.13879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 28 maart 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Echter, op 9 april 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel opgeheven. Tijdens de zitting op 12 april 2024 was eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat, aangezien de maatregel van bewaring was opgeheven en de staatssecretaris een schadevergoeding van € 1.230,- had aangeboden, eiser geen procesbelang meer had bij het beroep. De rechtbank stelde vast dat een oordeel van de rechtbank eiser niet in een gunstiger positie zou brengen, omdat de schadevergoeding al was aangeboden. Bovendien was het gestelde belang van eiser bij een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten onvoldoende om procesbelang aan te nemen.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar oordeelde wel dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 875,-. Dit bedrag was gebaseerd op de waarde per punt volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13879

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 9 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel van bewaring is opgeheven en de staatssecretaris voor de gehele periode van de bewaring een schadevergoeding van € 1.230,- en proceskostenvergoeding heeft aangeboden, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een belanghebbende bij de rechtbank slechts opkomen tegen een besluit indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft in die zin dat hij daardoor materieel in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
2.1.
De rechtbank ziet niet in hoe een oordeel van de rechtbank eiser materieel in een gunstiger positie brengt. De maatregel van bewaring is opgeheven en aan eiser is schadevergoeding voor de gehele periode van de onrechtmatige bewaring van € 1.230,- aangeboden.
3. Het gestelde belang van eiser bij een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten is volgens vaste jurisprudentie onvoldoende om procesbelang bij een uitspraak aan te nemen, omdat voor vergoeding van deze kosten geen gegrondverklaring van het beroep is vereist. [1] Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.1.
Ten aanzien van de proceskostenvergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris aan eiser een proceskostenvergoeding heeft aangeboden van één punt en dat de staatssecretaris daaraan een waarde van € 837,- heeft toegekend. De rechtbank overweegt voorts dat, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in bijlage B1, onder 2, de waarde per punt vanaf 1 januari 2024 € 875,- bedraagt. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en dit op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, recht geeft op één punt proceskostenvergoeding. Daarom zal de rechtbank de staatssecretaris veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7551.