ECLI:NL:RBDHA:2024:574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Oostenrijk onder het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublin-verordening, waarbij Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, aangezien de aanvraag in Nederland is ingediend en het terugnameverzoek tijdig is gedaan. Eiser betwistte dat hij een asielaanvraag in Oostenrijk had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie in het Eurodac-systeem betrouwbaar is en dat eiser zelf heeft verklaard dat hij in Oostenrijk asiel heeft aangevraagd.

Eiser voerde aan dat zijn medische situatie zich verzet tegen de overdracht aan Oostenrijk, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de overdracht zou leiden tot een onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid. Ook de stelling dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die de overdracht van onevenredige hardheid zouden maken, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven aannemen die de overdracht zouden belemmeren.

De rechtbank heeft de zaak openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33849
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

In het besluit van 24 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op een zitting gepland op 17 november 2023. Aan een inhoudelijke behandeling is de rechtbank op die zitting niet toegekomen omdat geen tolk Arabisch-Irakees of Arabisch-Syrisch beschikbaar was, terwijl eiser wel heeft gezegd dat hij zijn beroep persoonlijk wenst toe te lichten en bleek dat daarvoor de bijstand van een tolk nodig was. De rechtbank heeft om die reden het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van het beroep aangehouden.
Eiser heeft op 17 november 2023 ook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dat verzoek is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer NL23.36258. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek op 17 november 2023 toegewezen, waarbij is bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Oostenrijk totdat is beslist op het beroep.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 10 januari 2024 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De staatssecretaris is terecht ervan uitgegaan dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 16 juli 2023 in Nederland asiel aangevraagd en het terugnameverzoek is op 8 augustus 2023 bij Oostenrijk ingediend. Dat is onmiskenbaar binnen de maximale termijn van twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer. [1]
2. Eiser betwist dat hij een asielaanvraag heeft ingediend in Oostenrijk. De staatssecretaris heeft echter terecht overwogen dat hij volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] ervan mag uitgaan dat de in het Eurodac-systeem geregistreerde informatie juist is. [3] Uit Eurodac blijkt dat eiser in Oostenrijk is geregistreerd met een referentienummer met het cijfer ‘1’. Op basis van de Eurodac-verordening [4] betekent dit dat eiser in dat land asiel heeft gevraagd. Daarbij komt dat eiser zelf heeft verklaard dat hij vingerafdrukken heeft afgestaan, dat hij enkele dagen in de opvang heeft gezeten en dat hij is geïnterviewd. Dat zijn duidelijke indicatoren dat er asiel is gevraagd.
3. Vervolgens is het de vraag of Nederland de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag naar zich toe had moeten trekken.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte erop vertrouwt dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Volgens eiser maakt Oostenrijk zich schuldig aan pushbacks. Uit recente landeninformatie blijkt echter dat Oostenrijk zich niet meer schuldig maakt aan pushbacks. [5] Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet zullen beschermen bij eventuele onveilige situaties waar hij zelf melding van heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
5. Dat betekent dat het uitgangspunt nog steeds is dat Oostenrijk zich houdt aan de internationale asielwetgeving. De beroepsgrond dat de staatssecretaris ten aanzien van Oostenrijk niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel slaagt niet.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn medische situatie zich verzet tegen de overdracht aan Oostenrijk. Eiser doet een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127) in de zaak C.K. tegen Slovenië. Overdracht aan Oostenrijk levert een reëel en bewezen risico op van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie, aldus eiser.
Eiser heeft zijn patiëntdossier overgelegd. Daaruit blijkt dat er bij eiser sprake is geweest van kiespijn en dat er psychische problemen zijn. Uit het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt niet dat er sprake is van een zodanige situatie dat valt te verwachten dat de gezondheid van eiser door de overdracht onomkeerbaar achteruitgaat. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Eiser heeft zich beroepen op het feit dat hij in Nederland een relatie heeft met een vrouw, die is ontstaan nadat hij asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat zij een religieus huwelijk hebben en dat sprake is van wederzijdse afhankelijkheid. De staatssecretaris heeft op de zitting terecht opgemerkt dat het religieus huwelijk niet is onderbouwd met stukken. Maar ook al zou eiser daarvan een bewijsstuk hebben geleverd, dan zou de rechtbank daarin op zichzelf nog niet een relevante omstandigheid hebben gezien op grond waarvan moet worden aangenomen dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank is ook niet overtuigd van de wederzijdse afhankelijkheid. Verweerder heeft in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig hoeven achten. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.bijvoorbeeld de uitspraak van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1583.
4.artikel 24, vierde lid, van de Eurodac-verordening (Verordening (EU) nr. 603/2013).
5.AIDA-rapport Oostenrijk, update 2022, p. 14.