ECLI:NL:RBDHA:2024:5746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
21 april 2024
Zaaknummer
NL24.11656, NL24.11657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met medische problematiek

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die op 1 november 2023 asiel heeft aangevraagd, stelt de Syrische nationaliteit te hebben en heeft in 2013 Syrië ontvlucht. De staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, wat is bevestigd door Eurodac. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat overdracht aan Duitsland leidt tot een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, gezien zijn psychische klachten en suïcidale gedachten.

De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2024 behandeld. Eiser heeft medische stukken overgelegd die zijn psychische problemen onderbouwen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan Duitsland op zichzelf zal leiden tot een reëel risico op een verslechtering van zijn gezondheid. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11656 (beroep) en NL24.11657 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat eiser heeft ingediend.
1.1
Eiser heeft op 1 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL24.11656) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL24.11657) te treffen.
1.4
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 9 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1979. Eiser stelt in 2013 Syrië te zijn ontvlucht en is vervolgens via verschillende Europese landen naar Nederland gereisd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat uit Eurodac gebleken is dat eiser op 29 oktober 2023 een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Verweerder heeft de Duitse autoriteiten daarom op grond van artikel 18, aanhef en eerste lid, onder b van de Dublinverordening verzocht om eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 23 november 2023 geaccepteerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die verweerder ertoe verplichten om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
3.1
Eiser stelt dat hij al jarenlang aan psychische klachten lijdt, zoals schizofrenie, depressies en paniekaanvallen. Eiser stelt suïcidale gedachten te hebben en angstig en verward te zijn. Eiser ervaart veel stress vanwege zijn familie die is achtergebleven in Turkije en de mogelijke overdracht aan Duitsland. Eiser heeft hiertoe voorafgaand aan het bestreden besluit medische stukken overgelegd. Op grond van deze stukken is het aannemelijk dat overdracht van eiser aan Duitsland zal leiden tot een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest [1] C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.2
Gelet op de ernstige medische klachten van eiser heeft verweerder ten onrechte geen BMA-advies ingewonnen voordat hij een overdrachtsbesluit aan eiser oplegde. Hoewel eiser daarbij niet bestrijdt dat er in het algemeen medische behandeling mogelijk is in Duitsland, stelt hij er in Duitsland geen veilige behandelomgeving voor hem mogelijk is. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) van 10 februari 2011 zal een BMA-arts in een dergelijk geval moeten nagaan of eiser ook effectief behandeld kan worden na overdracht aan Duitsland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat overdracht aan Duitsland op zichzelf zal leiden tot reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eiser zijn gezondheidstoestand. Uit de overgelegde medische stukken van het GZA kan een dergelijke risico namelijk niet worden afgeleid. Uit deze stukken volgt weliswaar dat eiser lijdt aan psychiatrische problematiek en hiervoor medicatie neemt, maar niet gebleken is dat eiser momenteel ook onder actieve behandeling staat van een medisch specialist. Ook is uit de overgelegde dossierstukken niet gebleken dat er bij eiser vanwege zijn suïcidale gedachten ook sprake is van een reëel en verhoogd risico op het plegen van zelfmoord. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op grond van zijn eigen beleid in Werkinstructie 2021/3 geen aanleiding hoeven zien om een BMA-advies in te winnen voordat aan eiser een overdrachtsbesluit werd opgelegd. Nu verweerder in dit geval niet gehouden was om een BMA-advies in te winnen, slaagt de verwijzing naar een uitspraak van het CTG in dit kader niet.
4.3
De stelling dat voor eiser geen veilige behandelomgeving in Duitsland mogelijk is maakt het oordeel van de rechtbank hier niet anders, nu dit niet met argumenten of stukken is onderbouwd. Ook heeft eiser niet met concrete argumenten onderbouwd waarom het BMA in dit geval gehouden is om de effectiviteit van de behandelmogelijkheden in Duitsland te onderzoeken. Dit geldt temeer nu eiser in beroep heeft aangegeven dat hij er niet over twijfelt dat er in het algemeen behandeling voor hem mogelijk is in Duitsland. De enkele stelling dat eiser zich in Nederland veiliger voelt is onvoldoende objectief om te concluderen dat er geen veilige of effectieve behandeling van eiser zijn klachten in Duitsland mogelijk is en dat daarom Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van eiser zijn medische klachten. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat de medische problematiek van eiser geen aanleiding geeft om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank geeft daarbij nog in overweging mee dat het met toestemming van eiser op grond van artikel 32 van de Dublinverordening mogelijk is om de Duitse autoriteiten te informeren over zijn medische toestand en dat zijn medische gegevens met behandelaren in Duitsland uitgewisseld kunnen worden ten behoeve van het voorzetten van de medische behandeling.
4.4
Nu de rechtbank ook niet anderszins gebleken is van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening, komt zij tot het oordeel dat verweerder geen redenen heeft hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
6. Nu uitspraak gedaan is op het beroep, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Zie het arrest