ECLI:NL:RBDHA:2024:576
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Zuid-Koreaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en geen voordeel van de twijfel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van een Zuid-Koreaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1984, diende op 30 juli 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 30 november 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser heeft eerder, op 1 april 2022, een gegrondverklaring van zijn beroep ontvangen, wat leidde tot een nieuw besluit van de staatssecretaris op 11 oktober 2022, waarin de aanvraag opnieuw werd afgewezen.
De rechtbank behandelt het beroep op 8 december 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig zijn. Eiser zelf verschijnt niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over stalking in Zuid-Korea ten onrechte niet als relevant heeft aangemerkt. Eiser stelt dat hij sinds 2018 wordt achtervolgd door een anonieme groep en dat hij geen bescherming heeft gekregen van de Zuid-Koreaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser niet geloofwaardig heeft geacht en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor het voordeel van de twijfel, zoals opgenomen in artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 januari 2024.