ECLI:NL:RBDHA:2024:576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
NL22.22671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Zuid-Koreaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en geen voordeel van de twijfel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van een Zuid-Koreaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1984, diende op 30 juli 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 30 november 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser heeft eerder, op 1 april 2022, een gegrondverklaring van zijn beroep ontvangen, wat leidde tot een nieuw besluit van de staatssecretaris op 11 oktober 2022, waarin de aanvraag opnieuw werd afgewezen.

De rechtbank behandelt het beroep op 8 december 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig zijn. Eiser zelf verschijnt niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over stalking in Zuid-Korea ten onrechte niet als relevant heeft aangemerkt. Eiser stelt dat hij sinds 2018 wordt achtervolgd door een anonieme groep en dat hij geen bescherming heeft gekregen van de Zuid-Koreaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser niet geloofwaardig heeft geacht en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor het voordeel van de twijfel, zoals opgenomen in artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Zuid-Koreaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984. Hij heeft op 30 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met de beschikking van 30 november 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats op 1 april 2022 [1] gegrond verklaard. De staatssecretaris is opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft op 11 oktober 2022 een nieuw besluit genomen en de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser is niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van 11 oktober 2022 van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vorige en huidige procedure
3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft met de uitspraak van 1 april 2022 het beroep gegrond verklaard en het eerdere besluit vernietigd. Samengevat oordeelt de rechtbank in die uitspraak dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over de stalking in Zuid-Korea ten onrechte niet heeft aangemerkt als een relevant element. Het lag op de weg van de staatssecretaris om de verklaringen te beoordelen op geloofwaardigheid en, indien geloofwaardig bevonden, op de zwaarwegendheid daarvan. Uit de uitspraak volgt ook dat tussen partijen niet in geschil is dat het asielrelaas van eiser niet raakt aan vluchtelingschap. De beoordeling strekt daarom tot het bepalen of het asielrelaas van eiser raakt aan artikel 3 van het EVRM.
3.1.
In deze procedure is evenmin in geschil dat het asielrelaas van eiser niet raakt aan vluchtelingschap. [2] De beoordeling strekt er daarom enkel toe om te bepalen of het asielrelaas van eiser raakt aan artikel 3 van het EVRM.
Asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag –samengevat – ten grondslag dat hij sinds 2018 is achtervolgd en belaagd door een anonieme groep mensen. Eiser heeft zich daarom tot de politie in Zuid-Korea gewend. Ook heeft hij opnames gemaakt van zijn contacten met de Zuid-Koreaanse politie. Hij heeft transcripties gemaakt van de telefoongesprekken die hij met de politie heeft gevoerd. Toen het voor eiser duidelijk was dat hij geen bescherming zou krijgen van de autoriteiten heeft hij besloten om Zuid-Korea te verlaten. Een terugkeer naar Zuid-Korea betekent onmiskenbaar dat eiser verder belaagd wordt en zijn geestelijke stabiliteit, identiteit en persoonlijke ontwikkeling wordt aangetast. Zijn recht op vrijheid en een menswaardig bestaan zal daardoor eveneens worden aangetast.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Stalking door een anonieme groep.
De staatssecretaris acht het relevante element identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit is volgens de staatssecretaris echter onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Dat eiser in Zuid-Korea werd gestalkt door een anonieme groep wordt niet geloofwaardig geacht. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder nader ingegaan.
Heeft de staatssecretaris het ontbreken van bescherming door de autoriteiten ten onrechte niet aangemerkt als relevant element en ten onrechte de bandopnames niet beluisterd?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het ontbreken van bescherming door de Zuid-Koreaanse politie ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt. Volgens eiser is in de uitspraak van 1 april 2022 bepaald dat het niet geven van bescherming door de Zuid-Koreaanse autoriteiten een separaat relevant element is. Door dat niet als zodanig aan te merken, heeft de staatssecretaris niet voldaan aan deze uitspraak. De staatssecretaris heeft verder ten onrechte de originele bandopnames van de gesprekken met de politie niet beluisterd. Uit deze bandopnames blijkt dat de politie hem niet kon helpen of wilde helpen. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting nader onderbouwd dat de emotie en impact van de gesprekken op eiser alleen uit de bandopnames en niet uit de transcripties blijkt. Ook dit maakt dat de staatssecretaris de bandopnames had moeten beluisteren.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat het niet bieden van bescherming door de Zuid-Koreaanse autoriteiten niet als apart relevant element moet worden aangemerkt. In het eerdere besluit had de staatssecretaris de verhaallijn omtrent de door eiser gestelde stalking niet als relevant element aangemerkt. De rechtbank oordeelde daarover dat dit ten onrechte was, omdat eiser voldoende duidelijk had gemaakt waarom de stalking en het ontbreken van bescherming daartegen gerelateerd kon worden aan het begrip ‘ernstige schade’. De staatssecretaris moest deze verhaallijn daarom beoordelen op geloofwaardigheid en – indien geloofwaardig – op zwaarwegendheid. Naar het oordeel van de rechtbank komt de vraag, of eiser door de Zuid-Koreaanse autoriteiten beschermd kan worden tegen die stalking, pas aan de orde op het moment dat de stalking geloofwaardig is bevonden. Eerst dan moet worden beoordeeld of tegen de gestelde stalking bescherming mogelijk is (of het relaas zwaarwegend genoeg is). Omdat – zoals hieronder uit 6.1. blijkt – de stalking niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden, komt de staatssecretaris daar niet aan toe. Dat acht de rechtbank in overeenstemming met de uitspraak van 1 april 2022.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de inhoud van de audiobanden hem reeds door de transcripties van eiser bekend is. Vaststaat dat deze transcripties zijn betrokken bij de beoordeling. De rechtbank ziet niet in waarom het beluisteren van de bandopnames van meerwaarde zou zijn voor de geloofwaardigheid van het relevante element of de beoordeling daarvan. De eventuele emotie en impact van de gesprekken op eiser, verandert immers niets aan de (objectieve) inhoud daarvan, die uit de transcripties volgt. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn betoog dat de staatssecretaris het beluisteren van de bandopnames niet achterwege had mogen laten. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de stalking ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat hij niet geloofwaardig heeft verklaard over het feit dat hij sinds 2018 door een anonieme groep mensen, in wisselende samenstellingen, werd belaagd. Ook na zijn verhuizing en ontslag is hij door onbekende mensen achtervolgd, dit heeft ertoe geleid dat eiser zich tot de politie heeft gewend. Eiser heeft bij de politie gemeld dat hij constant werd gevolgd, wat ervoor zorgt dat hij in zijn vrijheid en privéleven is aangetast. Eiser stelt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit de gebeurtenissen ten onrechte los van elkaar ziet en los van elkaar heeft beoordeeld. In de twee jaar dat de belagingen plaatsvonden heeft eiser geprobeerd om met de belagers in gesprek te gaan, zonder succes. Eiser is door de belagers genegeerd en zij hebben zijn vragen niet beantwoord. Eiser voert aan dat de gebeurtenissen in onderling verband moeten worden beoordeeld, wat zal leiden tot de conclusie dat er sprake was van stalking.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de stalking niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij betrekt de staatssecretaris niet ten onrechte dat eiser geen namen kan noemen van de groep of van personen binnen die groep, terwijl hij wel verklaart dat hij de groep twee jaar lang heeft geobserveerd. De staatssecretaris heeft verder niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiser geen reden voor de stalking naar voren kan brengen, terwijl hij voor langere periode in de gaten gehouden zou zijn. Anders dan eiser stelt heeft de staatssecretaris de door eiser geschetste gebeurtenissen wel in onderlinge samenhang beoordeeld. De staatssecretaris gaat weliswaar op elke gebeurtenis apart in, maar concludeert daarna dat eiser met zijn verklaringen over alle gebeurtenissen niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van stalking. De rechtbank stelt daarbij vast dat eiser de inhoudelijke overwegingen van de staatssecretaris ten aanzien van elke gebeurtenis niet heeft bestreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Voordeel van de twijfel
7. Eiser betoogt dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Aan hem moet daarom het voordeel van de twijfel worden gegeven. Eiser heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven. Ook heeft hij alle beschikbare relevante gegevens overlegd en een bevredigende verklaring gegeven over ontbrekende relevante gegevens. Zijn verklaringen zijn samenhangend, aannemelijk en niet in strijd met de beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag. Eiser heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend en hij kan in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd. Ook in het geval hij zijn verklaringen of een deel daarvan niet met documenten kan onderbouwen, is eiser van mening dat zijn verklaringen geloofwaardig zijn.
7.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris hem het voordeel van de twijfel moet geven. De staatssecretaris stelt namelijk terecht dat niet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 is voldaan. Zo moet onder andere vast komen te staan dat het relaas van de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd en dat er sprake is van samenhangende en aannemelijke verklaringen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat die situatie zich niet voordoet. De rechtbank deelt dit standpunt en verwijst daarvoor naar haar oordeel onder 6.1. waarbij zij concludeert dat de staatssecretaris de stalking niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.18799, niet gepubliceerd.
2.Dit heeft de gemachtigde van eiser op de zitting bevestigd. De rechtbank zal in deze uitspraak dan ook niet ingaan op de (per abuis opgenomen) beroepsgrond dat eiser niet kan terugkeren naar Zuid-Korea omdat zijn recht op vrijheid, zijn bewegingsvrijheid en zijn recht op een menswaardig bestaan zal worden aangetast en hij dient te worden aangemerkt als zijnde vluchteling.