ECLI:NL:RBDHA:2024:5798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL23.25061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser op 29 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 25 maart 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 16 april 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke was gesteld. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn van 90 dagen een besluit had genomen. De rechtbank droeg verweerder op om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legde een dwangsom op van €100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-. Daarnaast werd een bestuurlijke dwangsom van €1.442,- vastgesteld, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25061

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 29 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door hem ingediende aanvraag van 25 maart 2022 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om hem vrij te stellen van de verplichting griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. Eiser heeft dit verzoek voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op 25 maart 2023 is namens eiser een aanvraag ingediend voor het verlenen van een mvv in het kader van nareis. Verweerder heeft op 5 april 2022 een bevestiging van ontvangst gestuurd. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is de beslistermijn 90 dagen, deze beslistermijn kan verweerder verlengen met ten hoogste drie maanden. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, waardoor verweerder uiterlijk op 26 september 2022 een besluit had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 9 augustus 2023, dus na het verstrijken van deze termijn, rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Tot op heden is niet gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen vier weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe aanleiding geeft kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Dit volgt uit artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
8. In zijn verweerschrift van 21 september 2023 stelt verweerder dat hij voornemens is om eiser een herstelverzuim aan te bieden. De rechtbank bepaalt daarom en gelet op de sindsdien verstreken tijd dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
9. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden met een maximum van € 7.500,-.
10. Op verzoek van eiser stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van artikel 4:17 van de Awb is verschuldigd. Verweerder is de maximale dwangsom verschuldigd omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt daarom de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
11. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van €837,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de mvv-aanvraag;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van €100,- (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van €7.500,- (vijfenzeventighonderd euro);
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- (veertienhonderdtweeënveertig euro) verschuldigd is;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van €418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekend gemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.