In deze zaak heeft eiser op 29 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 25 maart 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 16 april 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke was gesteld. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn van 90 dagen een besluit had genomen. De rechtbank droeg verweerder op om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legde een dwangsom op van €100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-. Daarnaast werd een bestuurlijke dwangsom van €1.442,- vastgesteld, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €418,50.