In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 april 2024, wordt het beroep van eiser, een hoveniersbedrijf uit Naaldwijk, tegen een invorderingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het invorderingsbesluit dat was genomen naar aanleiding van een overtreding van de milieuwet- en regelgeving, waarbij een vrachtwagen op zijn terrein olie had gelekt. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van 8 augustus 2022, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 14 november 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde via videoverbinding aanwezig waren. De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig, bijgestaan door mr. F. de Vogel.
De rechtbank concludeert dat eiser niet kan aantonen dat de bodemverontreiniging niet door zijn vrachtwagen is veroorzaakt. Eiser stelt dat de grond al vervuild was en dat het aan verweerder is om dit aan te tonen. De rechtbank wijst erop dat de last onder dwangsom, die eiser niet heeft aangevochten, vaststelt dat de vrachtwagen van eiser olie heeft gelekt. De rechtbank stelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen, waardoor verweerder geen nader onderzoek hoefde te verrichten.
Daarnaast betoogt eiser dat er sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende is ingegaan op de zienswijzen van eiser en dat er geen sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.