ECLI:NL:RBDHA:2024:5847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL23.27964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser Soubhi Shaaban op 4 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag van 13 oktober 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om stukken in te dienen en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van griffierecht toegewezen, omdat dit voldoende onderbouwd was. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar tot op heden is er geen besluit genomen. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van €100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-. Daarnaast is verweerder een bestuurlijke dwangsom van €1.442,- verschuldigd, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken zonder besluit. Eiser is ook in de proceskosten vergoed, vastgesteld op €437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27964

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Soubhi Shaaban, eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 4 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door hem ingediende aanvraag van 13 oktober 2022 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om de stukken die op de zaak betrekking hebben in te brengen en een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om hem vrij te stellen van de verplichting griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. Eiser heeft dit verzoek voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op 13 oktober 2022 is namens eiser een aanvraag ingediend voor het verlenen van een mvv in het kader van nareis. Verweerder heeft op 11 november 2022 een bevestiging van ontvangst gestuurd. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is de beslistermijn 90 dagen, deze beslistermijn kan verweerder verlengen met ten hoogste drie maanden. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, waardoor verweerder hierna uiterlijk op 9 mei 2023 een besluit had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 23 mei 2023, dus na het verstrijken van deze termijn, rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Tot op heden is niet gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe aanleiding geeft kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Dit volgt uit artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder
van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor
een uitgebreide motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van
17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de
Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een
besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State van 8 juli 20202 als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te
bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. Bij de bepaling van die termijn moet de rechtbank nagaan welke onderzoekshandelingen al hebben plaatsgevonden en moet zij een inschatting maken welke handelingen verweerder nog moet verrichten.
8. Uit de stukken in het dossier is de rechtbank niet gebleken welke onderzoekshandelingen al hebben plaatsgevonden en welke handelingen verweerder nog moet verrichten. Verweerder heeft voorts niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen, waardoor de stand van zaken onduidelijk is gebleven. Deze bijzondere omstandigheden geven de rechtbank aanleiding om in dit geval aan verweerder op te dragen om binnen acht weken na deze uitspraak een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser.
9. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden met een maximum van € 7.500,-.
10. Op verzoek van eiser stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van artikel 4:17 van de Awb is verschuldigd. Verweerder is de maximale dwangsom verschuldigd omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt daarom de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
11. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- vraagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de mvv-aanvraag;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van €100,- (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van €7.500,- (vijfenzeventighonderd euro);
- bepaalt dat verweerder aan eiser een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- (veertienhonderdtweeënveertig euro) verschuldigd is;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van €437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.