ECLI:NL:RBDHA:2024:591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in asielzaken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 9 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren via een beeldverbinding. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd, omdat de staatssecretaris voldoende zware gronden heeft aangevoerd die de maatregel rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen lichter middel dan bewaring kan worden toegepast, ondanks de medische problemen van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de inbewaringstelling rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 28 december 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de enige betwiste zware grond 3c ter zitting heeft laten vallen. Daarom laat de rechtbank de opmerking van eiser over de in de motivering gestelde vertrekplicht onbesproken.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Eiser heeft namelijk in het gehoor voorafgaand aan de bewaring verklaard dat hij zonder enig identiteitsdocument of paspoort illegaal naar de Europese Unie is gereisd. Daarom kan worden tegengeworpen dat eiser
Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft dit vermoeden niet met geloofwaardige bewijsmiddelen weerlegd. Ook de zware grond 3b is feitelijk juist. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt is eiser op 5 december 2019 en 18 augustus 2023 met onbekende bestemming vertrokken. Voor de zware gronden 3a en 3b is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [1] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen en eiser ook worden tegengeworpen. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Kon de staatssecretaris volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk medische problemen die maken dat een lichter middel opgelegd moest worden. Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte de detentiegeschiktheid van eiser heeft getoetst in het kader van de vraag of een lichter middel had moeten worden toegepast. Dit is namelijk een aparte procedure. De beoordeling van de vraag of eiser detentieongeschikt is en bewaring onevenredig bezwarend is staan los van elkaar. De motivering van de staatssecretaris in de maatregel van bewaring is daarom onvoldoende. Dit is volgens eiser een zodanig zwaar gebrek dat moet leiden tot de onrechtmatigheid van de maatregel vanaf meet af aan.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de onbetwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat eiser medische problemen heeft maakt dat niet anders. Zoals de staatssecretaris heeft gemotiveerd in de maatregel is de zorgverlening binnen het detentiecentrum namelijk gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Dat de staatssecretaris het niet opleggen van een lichter middel onvoldoende heeft gemotiveerd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris moet beoordelen of aanleiding bestaat om met een lichter middel dan de maatregel van bewaring te volstaan. Hierbij wordt getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de motivering van de maatregel heeft de staatssecretaris getoetst of het doel van de bewaring kan worden bereikt met een lichter middel. De staatssecretaris heeft hiertoe geoordeeld dat het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling te groot is omdat eiser onder andere eerder met onbekende bestemming is vertrokken en eerder asielaanvragen heeft gedaan. Ook heeft de staatssecretaris de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van eiser meegewogen. Hiertoe heeft de staatssecretaris geoordeeld dat zijn psychische en medische omstandigheden hem niet detentieongeschikt maken. Dat de staatssecretaris de term ‘detentieongeschiktheid’ heeft opgenomen in de maatregel, maakt het oordeel niet anders. De term ziet op het al dan niet opleggen van een lichter middel. De term doelt hierbij op de aanwezige zorg en niet de vaststelling van de geschikt dan wel ongeschiktheid van eiser middels een aparte procedure.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.