In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep wordt tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met de gemachtigde van de staatssecretaris.
De rechtbank onderzoekt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet bestreden.
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht of borgtocht, omdat hij in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft tijdens het verhoor verklaard niet te willen terugkeren naar India, wat de staatssecretaris als een risico op onttrekken aan het toezicht heeft geïnterpreteerd.
De rechtbank ziet geen grond om te concluderen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel niet is voldaan. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier, en is openbaar uitgesproken.