ECLI:NL:RBDHA:2024:5981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.14803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep wordt tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank onderzoekt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet bestreden.

Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht of borgtocht, omdat hij in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft tijdens het verhoor verklaard niet te willen terugkeren naar India, wat de staatssecretaris als een risico op onttrekken aan het toezicht heeft geïnterpreteerd.

De rechtbank ziet geen grond om te concluderen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel niet is voldaan. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van van 5 april 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. In de maatregel van bewaring stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet bestreden.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichte middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. De bewaring is volgens eiser onevenredig bezwarend, omdat hij in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag en hij dus in een Asielzoekerscentrum kan verblijven. Een meldplicht of borgtocht had meer op de weg gelegen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij wijst de staatssecretaris er op dat eiser tijdens het gehoord voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar India. Ook op de zitting heeft eiser verklaard niet te willen terugkeren naar India. De staatssecretaris heeft daaruit en de omstandigheid dat hij pas later een asielwens heeft geuit mogen opmaken dat eiser niet wil meewerken aan zijn terugkeer. De staatssecretaris heeft verder op de zitting toegelicht dat het risico op onttrekken aan het toezicht erin gelegen is dat eiser al langer in Nederland verbleef zonder zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten. De staatssecretaris heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.