Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], eiseres
[naam kind 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 18 april 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres is vrijgesteld van het griffierecht en heeft op 9 juni 2023 een aanvraag ingediend, waarvan de ontvangst op 14 juni 2023 is bevestigd. De staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden, waardoor de termijn op 12 december 2023 verstreek zonder dat er een besluit was genomen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 13 december 2023 in gebreke gesteld en op 2 januari 2024 het beroep ingesteld, dat tijdig is ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiseres verzoekt de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. De rechtbank legt op grond van artikel 8:55d van de Awb een termijn van twintig weken op voor de staatssecretaris om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en legt een dwangsom van € 100 per dag op voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De proceskosten van eiseres worden vastgesteld op € 437,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit te nemen.