ECLI:NL:RBDHA:2024:6036
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Alphen aan den Rijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 226.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 213.000. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier had onderbouwd. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over de niet-inzichtelijkheid van gegevens en oordeelde dat de klacht over de overschrijding van de redelijke termijn niet tot schadevergoeding leidde, omdat de gemachtigde van de belanghebbende had aangegeven dat de vergoeding aan hem toekwam. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.