ECLI:NL:RBDHA:2024:6111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL23.40551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking tijdelijke verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden in het kader van mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan over de intrekking van de tijdelijke verblijfsvergunning van eiseres, die onder de beperking van tijdelijke humanitaire gronden was verleend in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 mei 2023 het primaire besluit genomen om de verblijfsvergunning in te trekken, wat door eiseres werd bestreden. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit werd op 30 november 2023 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting, waar de rechtbank het beroep heeft behandeld.

De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijsplicht, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij haar visumdossier heeft opgevraagd. De staatssecretaris heeft aangegeven niet over het dossier te beschikken en het was niet aan hem om dit bij een ander bestuursorgaan op te vragen. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar inspanningsplicht niet heeft nageleefd, aangezien zij de mogelijkheid had om haar visumdossier op te vragen bij het juiste bestuursorgaan, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat zij geen proceskostenvergoeding ontvangt. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40551
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. M. Pals),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Met het besluit van 4 mei 2023 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris eiseres haar tijdelijke verblijfsvergunning regulier onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 30 november 2023 op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en daarmee de intrekking van eiseres haar verblijfsvergunning gehandhaafd, omdat niet is gebleken dat de officier van justitie is teruggekomen op de sepotbeslissing van 7 maart 2023. Het opsporingsonderzoek dat volgde op de aangifte van mensenhandel van eiseres heeft geen aanknopingspunten opgeleverd voor nader strafrechtelijk onderzoek. Ook is er geen sprake is van een gegrond beklag naar aanleiding van een artikel 12-procedure op basis waarvan het recht op een verblijfsvergunning zou herleven.1 Daar komt bij dat het enkel instellen van een klaagschrift
1. Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
sinds 1 augustus 2012 geen rechtmatig verblijf meer genereert. Verder beschikt verweerder niet over het visumdossier van eiseres, waardoor niet is na te gaan of dat dossier relevante informatie bevat. Er is in het geval van eiseres geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels. Omdat het bezwaarschrift geen ander licht op de zaak wierp dan de zienswijze en het primaire besluit, heeft verweerder afgezien van het horen van eiseres.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt dat de staatssecretaris tekort is geschoten in zijn samenwerkingsverplichting door haar visumdossier niet op te vragen. In dit visumdossier zouden gegevens van de verdachte moeten staan. De staatssecretaris heeft enkel aangegeven niet over een exemplaar van het dossier te beschikken, maar zou dit eenvoudig kunnen opvragen bij de desbetreffende afdeling. Op grond van de samenwerkingsverplichting mag van de staatssecretaris verwacht worden dat hiertoe inspanning wordt gepleegd. Eiseres stelt verder dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. Uit het voorgaande blijkt dat het bezwaar niet op voorhand kansloos was en dat het bezwaar ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan.
4. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU) een samenwerkingsverplichting rust op de staatssecretaris. Dit houdt onder andere in dat de staatssecretaris onder omstandigheden bepaalde documenten en/of informatie beschikbaar moet stellen, omdat hij daartoe in sommige gevallen gemakkelijker toegang heeft. Hiertegenover staat de op de vreemdeling rustende inspanningsverplichting, waaruit volgt dat deze de elementen moet onderbouwen ter staving van het verzoek om bescherming.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan haar inspanningsplicht voldaan. Eiseres heeft de mogelijkheid om haar eigen visumdossier op te vragen bij het daartoe aangewezen bestuursorgaan. Dat is in dit geval niet de IND. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, nadat haar in reactie op het bezwaarschrift was gemeld dat de IND niet over het dossier beschikt. Hiermee heeft eiseres niet voldaan aan haar bewijslast. Het is daarom niet aan de staatssecretaris om in het kader van de samenwerkingsverplichting nader onderzoek te verrichten, door het visumdossier bij een ander bestuursorgaan op te vragen.
6. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De staatssecretaris heeft daarom ook mogen afzien van het horen van eiseres.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
05 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.