ECLI:NL:RBDHA:2024:6111
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking tijdelijke verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden in het kader van mensenhandel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan over de intrekking van de tijdelijke verblijfsvergunning van eiseres, die onder de beperking van tijdelijke humanitaire gronden was verleend in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 mei 2023 het primaire besluit genomen om de verblijfsvergunning in te trekken, wat door eiseres werd bestreden. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit werd op 30 november 2023 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting, waar de rechtbank het beroep heeft behandeld.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijsplicht, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij haar visumdossier heeft opgevraagd. De staatssecretaris heeft aangegeven niet over het dossier te beschikken en het was niet aan hem om dit bij een ander bestuursorgaan op te vragen. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar inspanningsplicht niet heeft nageleefd, aangezien zij de mogelijkheid had om haar visumdossier op te vragen bij het juiste bestuursorgaan, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat zij geen proceskostenvergoeding ontvangt. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.