ECLI:NL:RBDHA:2024:6143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.14189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Vietnamese bootvluchteling en de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaringsmaatregel van een Vietnamese vreemdeling, die in 1979 als bootvluchteling naar Nederland kwam. De eiser, die in 2017 een inreisverbod van 10 jaar kreeg opgelegd, was eerder onderworpen aan een ISD-maatregel en werd aansluitend in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet verplicht was om vanaf de eerste dag van de ISD-maatregel inspanningen te leveren voor uitzetting, en dat de ISD-maatregel niet primair gericht was op uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de bewaringsmaatregel rechtmatig was opgelegd en dat de eiser voldoende was geïnformeerd om zich voor te bereiden op de zitting. De rechtbank verwierp de stellingen van de eiser dat de maatregel onrechtmatig was en dat hij niet in staat was zich voor te bereiden. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zijn inspanningsplicht had nageleefd en dat er zicht was op uitzetting. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14189

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om in persoon te worden gehoord en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Vietnamese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1972.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;.
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Verweerder heeft ter zitting gronden 4a en 4e laten vallen.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. De grond dat verweerder de stukken te laat aan het dossier heeft toegevoegd en dat de rechtbank onvolledig is geïnformeerd slaagt niet. Verweerder draagt de bewijslast van het rechtmatige karakter van de bewaringsmaatregel en zal dit met stukken en toelichting daarop moeten onderbouwen. De rechtbank verricht het rechtmatigheidsonderzoek ter zitting en betrekt alle stukken die -beide- partijen tot aan het sluiten van het onderzoek ter zitting aan het dossier hebben toegevoegd en alles wat partijen ter zitting uit eigen beweging of desgevraagd naar voren hebben gebracht bij de beoordeling van de rechtmatigheid. Dat het procesreglement regels bevat over het toezenden van stukken door het bestuursorgaan moge zou zijn, maar doet niet af aan de plicht voor de rechter om een volledige rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten. Het niet betrekken van stukken omdat het procesreglement termijnen stelt aan het bestuursorgaan staat in de weg aan het kunnen voldoen aan deze plicht. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij niet in staat zou zijn geweest om stukken die in ieder geval daags voor de behandeling ter zitting aan het dossier zijn toegevoegd te bestuderen. Dat eiser zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de zitting is niet gebleken. Eiser heeft daags voorafgaand aan de zitting de gronden aan het dossier toegevoegd. Het enige stuk dat op diezelfde dag (pas) door verweerder aan het dossier is toegevoegd, is de aanbiedingsbrief zodat een nadere toelichting door eiser van zijn stelling dat sprake is van schending van de goede procesorde wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank acht zich volledig geïnformeerd om een rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten. Eiser is op 12 september 1979 op uitnodiging van de Nederlandse autoriteiten Nederland ingereisd en aan hem is op 14 september 1979 een verblijfsvergunning verleend. Gedurende zijn verblijf in Nederland, waarvan sinds de inreis aaneengesloten sprake is geweest, is eiser veelvuldig met justitie in aanraking geweest en heeft eiser meerdere vreemdelingrechtelijke procedures doorlopen en heeft er in die zin veel contact met verweerder plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet nodig om over alle stukken van al die contacten te beschikken om te kunnen beoordelen of de op 2 april 2024 opgelegde bewaringsmaatregel rechtmatig is.
7. De rechtbank overweegt voorts dat eiser terecht heeft gewezen op de omstandigheid dat in de maatregel is vermeld dat deze is uitgereikt in Ter Apel, terwijl in de M110 is vermeld dat eiser in het arrestantencomplex in Leeuwarden is gehoord over de mogelijk op te leggen maatregel en dat dit vragen oproept. De rechtbank overweegt echter dat evident is dat sprake is van een kennelijke verschrijving in de maatregel. Eiser heeft voorafgaand aan oplegging van de maatregel twee jaar in de PI Ter Apel verbleven in verband met de tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel. Uit de M105-A blijkt genoegzaam dat eiser op 2 april 2024 om 07:30 uur aansluitend aan strafrechtelijke detentie is overgebracht naar het arrestantencomplex Leeuwarden waar hij diezelfde ochtend om 08:59 uur aankwam om te worden overgenomen door de vreemdelingenketen. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de ophouding om 14:32 uur is beëindigd omdat eiser in bewaring is gesteld. Tevens is onder 10 onder de aanhef “opmerking verbalisant” vermeld dat eiser na ontslag uit strafrechtelijke detentie direct is overgenomen en door DT&V is overgebracht naar Leeuwarden. In de M110 is vermeld dat het gehoor is aangevangen op 2 april 2024 om 12:48 uur en dat dit gehoor heeft plaatsgevonden in het arrestantencomplex in Leeuwarden. De hoofdagent die eiser in Leeuwarden heeft gehoord over de op te leggen maatregel, heeft de M110 opgemaakt en ondertekend in Leeuwarden. In de maatregel is vermeld dat de maatregel is opgelegd op 2 april 2024 om 14:32 uur door deze hoofdagent. De hoofdagent heeft ingevuld dat de plaats waar de maatregel is opgelegd Ter Apel is. In het dossier bevindt zich een email, gedateerd op 2 april 2024 om 15:01 met als aanhef “verzoek uitplaatsing” en hierin is vermeld dat eiser verblijft in het cellencomplex in Leeuwarden en moet worden uitgeplaatst dat naar het DTC in Rotterdam. In de melding vreemdelingenpiket (dossierstuk 8) is ook vermeld dat eiser te spreken is in het arrestantencomplex in Leeuwarden en in de uitmelding van deze piketmelding (dossierstuk 6) blijkt dat deze op 2 april 2024 om 10:08 uur is gedaan in de ophoudingsfase. Er bestaat dus geen enkele twijfel dat eiser voorafgaand aan het gehoor is overgebracht naar het arrestantencomplex in Leeuwarden, dat eiser daar is opgehouden, gehoord én in bewaring gesteld en dat daar de maatregel is uitgereikt. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak om een aanvullend proces-verbaal hierover te laten opmaken. De maatregel is rechtsgeldig opgelegd en uitgereikt.
De beroepsgrond dat eiser na oplegging te laat is overgebracht naar het DTC in Rotterdam slaagt ook niet. De Afdeling heeft geoordeeld dat het uitplaatsen naar het DTC in beginsel uiterlijk de dag na de oplegging van de maatregel dient te geschieden en dat is ook gebeurd. Dat dit binnen 10 uur moet gebeuren zoals namens eiser is betoogd volgt de rechtbank dus niet.
8. Eiser heeft alle gronden betwist. De rechtbank overweegt dat het onttrekkingsrisico in de maatregel genoegzaam is onderbouwd. Zware gronden 3b, 3c, 3h en 3i zijn feitelijk juist en uit deze gronden blijkt dit risico reeds. Eiser heeft zijn stelling dat hij zwakbegaafd is en dat dit de oorzaak is van het niet houden aan de meldplicht en dit daarom het onttrekkingsrisico niet onderbouwt, niet onderbouwd. De stelling dat eiser traceerbaar is geweest voor de autoriteiten omdat hij herhaaldelijk onder toezicht is gesteld, is niet relevant omdat het onttrekkingsrisico nu juist volgt uit de omstandigheid dat hij zich niet houdt aan de meldplicht en daardoor het toezicht niet mogelijk is. Voor zover eiser stelt dat hij ook in opvangfaciliteiten heeft verbleven doet dit niet af aan de verplichting voor eiser dat hij zich aan de meldplicht moest houden. Het gaat er dus niet om dat de autoriteiten hem kunnen traceren, maar dat eiser zelf actief voldoet aan zijn verplichtgingen. Omdat eiser dat bij herhaling niet heeft gedaan, zoals uitvoerig is gemotiveerd in de maatregel, is de grond 3b niet alleen feitelijk juist, maar mag verweerder hier ook zonder meer een onttrekkingsrisico uit afleiden. Dat de meeromvattende beschikking van 17 maart 2017 waarbij de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, zowel een terugkeerbesluit als een inreisverbod voor de duur van 10 jaar omvat, betekent niet dat 3c en 3h niet allebei aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Het onttrekkingsrisico wordt door beide deelbesluiten separaat onderbouwd. Eiser heeft niet uit eigen beweging voldaan aan zijn vertrekplicht. Dat eiser dit niet kon in de periode(s) dat hij in detentie verbleef is een omstandigheid die voor zijn rekening komt. Dat eiser zich gedurende de detentie niet daadwerkelijk kon onttrekken aan het toezicht doet niet af aan het onttrekkingsrisico dat door deze grond wordt onderbouwd. Eiser heeft immers voorafgaand aan oplegging van de maatregel steeds aangegeven niet te willen en niet te zullen vertrekken. De detentie is dus niet de reden dat eiser niet is vertrokken. Het is voorts evident dat het inreisverbod is uitgevaardigd op 17 maart 2017 en de duur van 10 jaar aanvangt op het moment dat eiser daadwerkelijk het grondgebied van de Unie heeft verlaten. Bij de feitelijk toelichting op grond 3h is vermeld dat het inreisverbod zou zijn uitgereikt op 29 maart 2027. De stelling van eiser dat het inreisverbod het onttrekkingsrisico niet onderbouwt omdat de feitelijke toelichting door deze datum van uitreiking onjuist is faalt. De verschrijving in de datum van uitreiking maakt niet dat de grond feitelijk niet juist is. Eiser heeft namelijk niet gesteld dat er geen uitreiking van de betreffende meeromvattende beschikking heeft plaatsgevonden. In de maatregel is nu juist deugdelijk gemotiveerd waarom een zwaar inreisverbod het onttrekkingsrisico onderbouwt terwijl de feitelijke juistheid van deze grond hiertoe reeds zou volstaan. Grond 3i is ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser erkent immers voorafgaand aan oplegging van de maatregel bij herhaling te hebben aangegeven geen gevolg te zullen geven aan zijn terugkeerplicht. De lichte gronden behoeven geen bespreking meer omdat meer dan genoegzaam is gemotiveerd waarom verweerder een onttrekkingsrisico aanneemt en de bewaringsmaatregel daarom -in beginsel- kan worden opgelegd.
9. Eiser heeft gewezen op de omstandigheid dat in het terugkeerbesluit geen land van bestemming is vermeld en dat de maatregel daarom moet worden opgeheven. Deze grond slaagt niet. Het terugkeerbesluit kan als besluitonderdeel van de meeromvattende beschikking als grondslag voor de bewaringsmaatregel dienen. Er kan geen enkel misverstand over bestaan dat de terugkeer van eiser ziet op Vietnam. Eiser heeft de Vietnamese nationaliteit, is als bootvluchteling uit Vietnam met toestemming van de Nederlandse autoriteiten naar Nederland gekomen en is met IOM in gesprek over vrijwillige terugkeer naar Vietnam. Op geen enkel moment heeft eiser verklaard uit een ander derde land afkomstig te zijn. Eiser weet derhalve dat indien hij niet vrijwillig aan zijn vertrekplicht voldoet, hij zal worden uitgezet naar Vietnam. Dat in de meeromvattende beschikking van 17 maart 2017 Vietnam niet als land van bestemming is genoemd betekent dus niet dat eiser in zijn verdediging is geschaad omdat hij zich niet zou kunnen verweren tegen de beoogde terugkeer naar Vietnam. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven dat eiser onlangs aan hem heeft verteld dat zijn moeder wellicht niet zijn biologische moeder was. Deze enkele verklaring van eiser, die hij slechts tegenover zijn gemachtigde en niet tegenover verweerder heeft afgelegd, betekent niet dat Vietnam niet langer als land van bestemming kan worden aangemerkt. Eiser dient indien hij van mening is dat de terugkeer niet op Vietnam gericht kan worden, concreet te onderbouwen dat hij niet of niet langer de Vietnamese nationaliteit heeft en/of dat de terugkeer op een ander derde land gericht dient te zijn. Het terugkeerbesluit kan onverkort als grondslag van de bewaringsmaatregel dienen.
10. De beroepsgrond dat een verzwaarde belangenafweging had moeten worden verricht omdat eiser voorafgaand aan oplegging van de maatregel langer dan zes maanden in detentie heeft verbleven slaagt niet. Indien een vreemdeling zes maanden in bewaring verblijft en verweerder deze maatregel wil laten voortduren dient hij een verlengingsbesluit te nemen. Indien de tenuitvoerlegging van een bewaringsmaatregel wordt onderbroken door de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende straf, maar de totale duur van de vrijheidsontneming op vreemdelingrechtelijke gronden in de aaneengesloten periode van vrijheidsontneming zes maanden is en de (laatste) maatregel voortduurt, hoeft geen verlengingsbesluit te worden genomen maar dient wel een verzwaarde belangenafweging te worden verricht. Dat is in de onderhavige procedure echter niet aan de orde. Bij oplegging van de maatregel heeft verweerder geen verzwaarde belangenafweging hoeven te verrichten omdat eiser voorafgaand aan oplegging van de maatregel uitsluitend uit hoofde van het strafrecht is gedetineerd. De rechtbank merkt hierbij op dat voor deze beoordeling alleen de periode van aaneengesloten vrijheidsontneming relevant is en eerdere bewaringsmaatregelen dus niet “meetellen”.
11. In het gehoor voorafgaande aan oplegging van de maatregel heeft verweerder door het stellen van vragen goed en zorgvuldig onderzocht of kon worden volstaan met de oplegging van een lichter middel en in de maatregel is goed gemotiveerd waarom hiervan is afgezien. Uit de maatregel blijkt waarom verweerder tot de conclusie is gekomen dat de oplegging van een lichter middel niet tot het vertrek van eiser zal leiden en is gemotiveerd waarom de oplegging van de maatregel niet onevenredig bezwarend is. De rechtbank stelt vast dat deze motivering deugdelijk is. Eiser stelt thans te kunnen verblijven bij familie en dat daarom kan worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Daargelaten dat het onttrekkingsrisico en het niet willen vertrekken uitgebreid zijn gemotiveerd, is -ook ter zitting- in het geheel niet geconcretiseerd bij welke familieleden eiser zou kunnen verblijven in afwachting van vertrek en dat hij, anders dan voorheen, zal meewerken aan dit vertrek. Uit het dossier blijkt dat eiser voorafgaand aan oplegging van de ISD-maatregel niet bij familie maar in de nachtopvang voor daklozen verbleef. Het ligt dus op de weg van eiser om dit te concretiseren. Nu dat niet is gedaan hoeft verweerder in deze fase van de tenuitvoerlegging van de maatregel niet te volstaan met de oplegging van een lichter middel en hoeft verweerder dit nu niet nader te motiveren.
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder voorafgaand aan oplegging van de maatregel niet heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht om de uitzetting te realiseren.
Deze grond slaagt niet. Anders dan eiser stelt heeft verweerder niet bij aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de plicht om meteen aan het gedwongen vertrek van eiser te werken. Anders dan eiser stelt heeft de ISD-maatregel ook niet als doel om de uitzetting te effectueren. De ISD-maatregel is een strafrechtelijke maatregel die door de strafrechter kan worden opgelegd en op basis waarvan stelselmatige daders in een inrichting geplaatst kunnen worden die specifiek voor hen bestemd is. Het gaat hierbij om daders die door het plegen van reeksen delicten veel criminaliteit en onveiligheid veroorzaken. De ISD-maatregel heeft als doelstelling het terugdringen van ernstige criminaliteit en onveiligheid als gevolg van, door stelselmatige daders, gepleegde strafbare feiten en kan alleen worden opgelegd bij duidelijke aanknopingspunten voor gedragsverandering en recidivevermindering. Vanaf 1 juli 2009 kunnen ook vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en feitelijk niet uitzetbaar of moeilijk uitzetbaar zijn, de ISD-maatregel opgelegd krijgen.
De ISD-maatregel is dus een strafrechtelijke sanctie die niet alleen is gericht op vergelding, maar ook en met name op gedragsverandering en daardoor het verkleinen van het recidive-risico. De ISD-maatregel is dus gericht op terugkeer in de -Nederlandse- samenleving. Indien vreemdelingen feitelijk niet uitzetbaar zijn, kan indien aan alle overige voorwaarden is voldaan, ook aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf maar wel met feitelijk verblijf in de Nederlandse samenleving de ISD-maatregel worden opgelegd. Ook bij deze vreemdeling wordt dus gewerkt aan terugkeer in de Nederlandse samenleving ondanks dat het verblijf geen rechtmatig karakter heeft. Voor zover eiser heeft gesteld dat het doel van de ISD-maatregel de verwijdering van een vreemdeling naar zijn land van herkomst is, is dit dan ook onjuist. Indien de strafrechter met dit doel een ISD-maatregel zou opleggen, zou dit ook in strijd zijn met het Unierecht en met name de Unierechtelijke eisen dat de maatregel geen punitief karakter mag hebben en niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk. Een ISD-maatregel wordt in beginsel opgelegd voor de duur van twee jaar terwijl bij de oplegging van een bewaringsmaatregel niet reeds een duur waarin de maatregel zal worden ten uitvoer gelegd wordt bepaald. Voortijdige beëindiging vindt plaats als er geen verbetering optreedt in de achterliggende problematiek en de voorzetting daarom het recidivegevaar niet zal terugdringen of als de veroordeelde aan wie de ISD-maatregel is opgelegd, anders dan bij aanvang van het traject, geen enkele medewerking meer verleent aan behandeling. Weliswaar wordt de ISD-maatregel feitelijk beëindigd indien de uitzetting van de vreemdeling gedurende deze maatregel plaatsvindt, dit doet echter niet af aan de wettelijke -strafrechtelijke- grondslag van de ISD-maatregel, de vereisten waaraan moet zijn voldaan om tot oplegging over te gaan en de doelstellingen die hiermee worden beoogd. Voor zover de reclassering gedurende de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel contact aangaat met DT&V en voor zover gedurende de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel óók wordt gewerkt aan het vertrek van de vreemdeling, betekent dit dus niet dat het doel van de ISD-maatregel het effectueren van de vertrekplicht en verwijdering is. Voor zover de strafrechter, zoals door eiser is betoogd, heeft uitgesproken dat eiser door oplegging van de ISD-maatregel de kans heeft en/of krijgt om een verblijfsvergunning aan te vragen, doet dit niet af aan het bovenstaande.
13. De beroepsgrond dat vanaf de eerste dag dat de ISD-maatregel ten uitvoer wordt gelegd, door verweerder inspanningen moeten worden verricht om eiser te verwijderen slaagt zoals hiervoor overwogen niet. Dit laat onverlet dat verweerder wel gehouden is om te voldoen aan zijn inspanningsplicht en in de fase dat eiser voorafgaand aan het overnemen door de vreemdelingenketen strafrechtelijk is gedetineerd een aanvang te maken met het vertrekproces. Verweerder heeft in de aanbiedingsbrief en ter zitting toegelicht welke vertrekhandelingen zijn verricht gedurende de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel en dus voorafgaand aan de oplegging van de bewaringsmaatregel. De rechtbank stelt vast dat verweerder zonder meer heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht door vertrekgesprekken te houden en door geruime tijd voor oplegging van de maatregel de LP-aanvraag te hebben verzonden en hierop te hebben gerappelleerd. Verweerder heeft ook toegelicht welk onderzoek is verricht voordat de LP-aanvraag is verzonden. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. Eiser heeft weliswaar terecht gewezen op eerdere bewaringsmaatregelen die zijn opgeheven omdat de verwijdering niet kon worden gerealiseerd. Verweerder heeft echter toegelicht dat de inspanningen die zijn verricht in de periode dat de ISD-maatregel ten uitvoer werd gelegd, hebben geleid tot het verkrijgen van een geboorteakte en adresgegevens in Vietnam. Uit het verslag van het op 4 maart 2024 gehouden vertrekgesprek blijkt dat aan eiser is uitgelegd waarom hij nogmaals in bewaring zal worden gesteld en dat de Vietnamese autoriteiten bij eerdere LP-afwijzingen expliciet hebben gevraagd om het oorspronkelijke adres van eiser in Vietnam en deze gegevens bij de lopende LP-aanvraag zijn gedeeld. Eiser heeft in dit gesprek ook aangegeven dat hij heeft gehoord dat er een onderzoek in Vietnam heeft plaatsgevonden en de consul zijn oom hierover heeft geïnformeerd. Eiser heeft tevens aangegeven te willen meewerken, maar dat hij wil voorkomen dat hij staatloos wordt en daarom een paspoort wil verkrijgen. Eiser heeft in het vertrekgesprek dat op 5 april 2024 heeft plaatsgevonden aangegeven zelf geen contact op te zullen nemen met de Vietnamese autoriteiten omdat zij de afgelopen zeven jaar niets hebben laten horen terwijl ze dat zouden moeten doen als hun onderdanen in het buitenland zijn gedetineerd.
De rechtbank concludeert dat verweerder voorafgaand aan opleggen van de bewaringsmaatregel heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht, na oplegging van de bewaringsmaatregel voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en zicht op uitzetting niet ontbreekt. Eiser is bovendien in staat om zich te wenden tot de Vietnamese autoriteiten om een paspoort aan te vragen en dit mag ook van hem worden verwacht omdat eiser gehouden is om mee te werken aan zijn vertrek. Eiser is dus zelf in staat om het vertrek te bespoedigen en de duur van de tenuitvoerlegging van de maatregel te verkleinen.
14. De beroepsgronden van eiser slagen niet en de rechtbank heeft ook ambtshalve geen onrechtmatigheden geconstateerd. De rechtbank concludeert dus dat de oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig is geweest.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 april 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.