Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.C. Gelok, een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Verzoeker had eerder een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 september 2023 was afgewezen. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) heeft op 19 april 2024 aangekondigd dat de Rva-verstrekkingen van verzoeker op 6 mei 2024 zullen worden beëindigd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, die bekend staat onder zaaknummer AWB 24/6886.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in een kwetsbare positie verkeert en dat het belang van verzoeker om de beslissing op het beroep tegen het COa-besluit af te wachten zwaarder weegt dan het belang van het COa bij handhaving van het besluit. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek toe te wijzen en het COa op te dragen verzoeker te behandelen alsof artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing is, totdat op het beroep is beslist. Dit houdt in dat verzoeker recht heeft op opvangvoorzieningen gedurende de beroepsfase.
De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verzoeker recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 875,-, te betalen door het COa. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.