ECLI:NL:RBDHA:2024:6160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
AWB 24/6886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende beëindiging Rva-verstrekkingen

Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.C. Gelok, een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Verzoeker had eerder een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 september 2023 was afgewezen. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) heeft op 19 april 2024 aangekondigd dat de Rva-verstrekkingen van verzoeker op 6 mei 2024 zullen worden beëindigd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, die bekend staat onder zaaknummer AWB 24/6886.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in een kwetsbare positie verkeert en dat het belang van verzoeker om de beslissing op het beroep tegen het COa-besluit af te wachten zwaarder weegt dan het belang van het COa bij handhaving van het besluit. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek toe te wijzen en het COa op te dragen verzoeker te behandelen alsof artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing is, totdat op het beroep is beslist. Dit houdt in dat verzoeker recht heeft op opvangvoorzieningen gedurende de beroepsfase.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verzoeker recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 875,-, te betalen door het COa. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/6886

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2024 in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa).

Inleiding

1. Verzoeker heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) heeft dat verzoek bij besluit van 27 september 2023 afgewezen. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorziening te treffen. Dit verzoek staat bekend onder zaaknummer NL24.30864.
2. Het COa heeft bij brief van 19 april 2024 aangegeven dat de Rva-verstrekkingen van verzoeker op 6 mei 2024 zullen worden beëindigd. Het COa heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris bij besluit van 27 september 2023 de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft afgewezen.
3. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer AWB 24/6884. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorziening te treffen. Dit verzoek staat bekend onder zaaknummer AWB 24/6886.
4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op dit verzoek. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in een brief van 16 april 2024 in verband met het beëindigen van de Rva verstrekkingen de voorzieningenrechter heeft gevraagd om een uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening bekend onder zaaknummer NL23.30864. Verzoeker heeft gemotiveerd aangegeven dat hij een kwetsbaar persoon is. Ook heeft hij gevraagd dit verzoek om een voorlopige voorziening en het verzoek om een voorlopige voorziening in de COa zaak gevoegd te behandelen. Naar aanleiding van deze brief heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris op 18 april 2024 gevraagd aan te geven wanneer een beslissing op bezwaar wordt verwacht en of de staatssecretaris kan ingaan op de brief van verzoeker.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de staatssecretaris op 23 april 2024 een beslissing op bezwaar heeft genomen. In het verweerschrift van 24 april 2024 heeft de staatssecretaris aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening connex was aan het bezwaarschrift. Omdat op 23 april 2024 een beslissing is genomen op het bezwaar, de termijn voor het indienen van beroep net is ingegaan en niet is gebleken van een
beroepschrift en een petitumwijziging van het verzoek, wordt niet langer voldaan aan het connexiteit vereiste, aldus de staatssecretaris.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker er belang bij heeft om de beslissing op het beroep tegen het besluit van het COa om de Rva-verstrekkingen te beëindigen in de opvang af te mogen wachten. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van het COa bij onverkorte handhaving van de rechtsgevolgen van het besluit van 23 april 2024. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker bekend is psychiatrische problematiek. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek toewijzen en het COa daarbij opdragen verzoeker te behandelen als ware artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing, totdat op het beroep van verzoeker is beslist. Dit betekent dat verzoeker op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 opvang moet worden geboden.
9. Toewijzing van het verzoek acht de voorzieningenrechter niet zeer ingrijpend. De gevraagde voorziening houdt in dat het COa wordt geboden er op toe te zien dat verzoeker het recht op (opvang)voorzieningen gedurende de beroepsfase behoudt. Dit komt in feite slechts neer op het bevriezen van de status quo, zonder dat wordt vooruitgelopen op de uitkomst van de beroepsfase.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het COa moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat de verstrekkingen aan verzoeker niet op 6 mei 2024 worden beëindigd maar pas na een beslissing op het beroep van verzoeker tegen het COa-besluit van 19 april 2024;
  • veroordeelt het COa in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.