ECLI:NL:RBDHA:2024:6162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
24.506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak hebben eisers, allen van Syrische nationaliteit, op 26 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familie- of gezinslid bij hun referent in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 22 december 2023. Op 9 februari 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend en dat het beroep kennelijk gegrond is. Daarom heeft de rechtbank besloten om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris binnen 90 dagen na de aanvraag had moeten beslissen, maar deze termijn was verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, en de staatssecretaris is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht voorlopig toegewezen, en dit verzoek definitief goedgekeurd. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5060

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum]
[naam] ,
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
allen van Syrische nationaliteit,
v-nummers: [nummers]
eisers,
(gemachtigde: mr. E. Berger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. Eisers hebben op 26 mei 2023 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
1.1
Bij brief van 22 december 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag.
1.2
Eisers hebben vervolgens op 9 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 26 mei 2023. De staatssecretaris moet binnen 90 dagen beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Bij de ontvangstbevestiging van 7 juni 2023 heeft de staatssecretaris eisers meegedeeld dat zij de beslissing binnen zes maanden kunnen verwachten, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. De staatssecretaris had uiterlijk op
24 november 2023 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
4. Omdat de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij de staatssecretaris.
Daarom zal de rechtbank bepalen dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag van eisers.
5. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
6. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eisers hebben verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
8. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van hun beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eisers overgelegde formulier hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarde voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze
uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- stelt de door de staatssecretaris te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.